In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Na de zitting heeft de minister nadere informatie overgelegd, waarop eiser heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten geen nieuwe zitting te houden, omdat eiser toestemming heeft gegeven voor het achterwege laten daarvan.
De rechtbank oordeelt dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. De Europese Unie heeft regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister neemt een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Kroatië in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar deze beroepsgrond heeft hij op zitting ingetrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat Kroatië niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eiser heeft ook gesteld dat zijn neef in Nederland afhankelijk is van zijn hulp, maar de minister heeft terecht opgemerkt dat de afhankelijkheid niet kan worden onderbouwd met de gestelde omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid en dat de eerdere ervaringen van eiser in Kroatië voldoende zijn meegewogen in de beoordeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.