ECLI:NL:RBDHA:2025:502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49140 en AWB 24/20464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Somalische nationaliteit tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) om hem te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa op 22 november 2024 een plaatsingsbesluit heeft genomen op basis van gedragingen van de eiser die als zeer impactvol zijn gekwalificeerd. Eiser heeft meerdere incidenten van agressie en geweld vertoond, wat heeft geleid tot de maatregel van beperking van zijn vrijheid, zoals bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister en het COa zich wel hebben laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het COa de plaatsing in de HTL terecht heeft gemotiveerd op basis van de incidenten die zich hebben voorgedaan, en dat er geen contra-indicaties waren die een lichtere maatregel rechtvaardigden. Eiser heeft niet aangetoond dat het dossier onvolledig was of dat de besluitvorming onzorgvuldig was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig was, aangezien deze volledig steunde op het plaatsingsbesluit. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/20464 en NL24.49140

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 22 november 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1] Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
Eiser heeft op 19 december 2024 gronden ingediend. Het COa heeft op 30 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 januari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Bestreden besluiten

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 22 november 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die te kwalificeren zijn als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 22 juli 2024 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Er zijn meerdere incidenten geregistreerd, waaronder driemaal agressie en geweld tegen personen (fysiek) en eenmaal agressie en geweld (non-verbaal). Het COa heeft, in het licht van deze gebeurtenissen, een ROV 3-maatregel en tweemaal een ROV 6-maatregel opgelegd. Daarnaast zijn er meerdere gesprekken met eiser gevoerd.
1.2.
Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COA dat eiser op 21 november een actieve rol heeft gespeeld bij een ernstig incident dat zich heeft voorgedaan op de opvanglocatie in Hardenberg. Eiser heeft een andere bewoner hardhandig uit de kamer gewerkt door hem vast te pakken, te duwen en te slaan, waardoor deze bewoner meerdere keren uit balans raakte. Eiser keerde terug naar zijn kamer, maar besloot korte tijd later opnieuw de confrontatie op te zoeken. Eiser heeft wederom de bewoner fysiek benaderd en agressief gedrag vertoond, waaronder slaande bewegingen en een nekklem. Enkele minuten later kwam de situatie tot een gewelddadige uitbarsting, waarbij een fysieke worsteling ontstond tussen eiser en de bewoner. Tijdens deze worsteling werd een mes gebruikt, waarbij eiser verwondingen opliep. Het mes werd uiteindelijk door een omstander afgenomen. Ondanks dit bleef de situatie gespannen en verplaatste het conflict zich naar de keuken. Daar heeft eiser opnieuw agressief gedrag vertoond, wat leidde tot verdere onrust onder medebewoners en de pogingen van medewerkers bemoeilijkte om de situatie onder controle te brengen, aldus de weergave van het COa.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 22 november 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Beoordeling door de rechtbank

Onvolledig dossier
3. Eiser voert aan geen volledig dossier te hebben ontvangen en dat reeds hierom sprake is van onzorgvuldige besluitvorming en een onrechtmatig besluit.
3.1.
Deze grond slaagt niet. Dat sprake zou zijn van een onvolledig dossier en een onzorgvuldige besluitvorming is niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft zijn betoog in het geheel niet onderbouwd. Het ligt op zijn weg om te onderbouwen geven welke stukken ontbreken. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft gedaan.
Het incident zoals beschreven in het COa-besluit
4. Eiser voert aan dat wat hem feitelijk wordt verweten niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij betoogt dat hij niet de initiator of de agressor van het incident is geweest. Hij stelt daarnaast dat het verslag van het COa niet inzichtelijk en tegenstrijdig is. Zo wordt eerst vermeld dat eiser degene is die is gestoken en met kokend water is overgoten, terwijl later wordt gesteld dat bewoner A met steekwonden naar het ziekenhuis is gebracht en brandwonden had.
4.1.
Deze grond slaagt niet. De rechtbank acht op basis van de feitelijke verslaglegging van de incidenten voldoende aannemelijk dat de gedragingen, zoals deze door het COa zijn omschreven, zich hebben voorgedaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verslaglegging concreet is beschreven, is gebaseerd op verklaringen van meerdere medewerkers van het COa, en een deel van het incident is vastgelegd op camerabeelden. Zoals uiteengezet in overweging 1.1, heeft eiser in de vroege stadia van het incident medebewoner A hardhandig uit zijn kamer geduwd, waaronder een duw tegen het achterhoofd. Vervolgens is eiser opnieuw naar de kamer van medebewoner A gegaan, waar hij slaande bewegingen richting het gezicht van A maakte en A in een nekklem heeft gehouden. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat eiser een ander aandeel heeft gehad dan zoals omschreven in de verslaglegging, en is tevens van oordeel dat het COa op basis van deze feitelijke verslaglegging deugdelijk heeft gemotiveerd dat er sprake is van een incident met een zeer grote impact. Dat het besluit onvoldoende inzichtelijk en tegenstrijdig zou zijn, volgt de rechtbank niet, nu uit het gehele dossier voldoende duidelijk kan worden afgeleid wie welk aandeel heeft gehad in het incident.
Lichter middel en het GZA akkoord
5. Eiser betoogt verder dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval niet is gekozen voor een lichter middel. Volgens eiser is de standaardoverweging: "dit besluit is gebaseerd op de ernstig van uw gedrag, de impact die het heeft gehad op de veiligheid en leefbaarheid binnen de opvanglocatie, en het herhaaldelijk terugkerende karakter van grensoverschrijdende gedragingen’", ontoereikend. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024. [2]
6. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat het GZA-akkoord ontbreekt in het dossier en dat het zonder de GZA-stukken voor ondergetekende onmogelijk is om te beoordelen of het medisch advies alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiser in overweging heeft genomen. Bovendien had het COa nader onderzoek had moeten verrichten. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2013. [3]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa juist en conform het Maatregelenbeleid het besluit tot plaatsing in de HTL heeft genomen. Uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat het algemene uitgangspunt is dat na één incident met een zeer grote impact, dan wel na eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact, een HTL-maatregel kan worden opgelegd, tenzij er contra-indicaties aanwezig zijn, die limitatief zijn opgenomen in het Maatregelenbeleid. [4] Zoals reeds overwogen in r.o. 4.1., heeft het COa deugdelijk gemotiveerd dat sprake is van een incident met een zeer grote impact. De rechtbank is niet gebleken van een van de in het beleid genoemde contra-indicaties en stelt vast dat er wel degelijk een GZA-akkoord in het dossier is opgenomen. Eisers betoog dat er geen GZA-akkoord is is dan ook feitelijk onjuist en slaagt niet. Nu eiser bovendien niet heeft onderbouwd waarom nader onderzoek nodig zou zijn, is voldoende rekening gehouden met de medische gesteldheid van eiser. Verder heeft eiser ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding hadden moeten geven om af te wijken van het beleid van het COa. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa dan ook geen aanleiding hoeven zien om een lichtere maatregel op te leggen.
Onbevoegd geweld en schending van artikel 8 EVRM.
7. Eiser stelt zich voorts op een eveneens niet onderbouwd standpunt dat er binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast en dat daarom de HTL-plaatsing onrechtmatig is. De enkele verwijzing naar een artikel is in dit kader volstrekt niet voldoende.
7.1.
Daarnaast stelt eiser dat zijn recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt geschonden gezien de verregaande mate van inbreuk op zijn vrijheid en privacy, waaronder het voortdurende cameratoezicht, een streng dagprogramma, ernstige mate van beperking van de fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en een meldplicht van twee keer per dag. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser gesteld noch gebleken is dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s. De rechtbank ziet zich derhalve niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser onrechtmatig te achten.
7.1.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij reeds eerder geoordeeld heeft [5] dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 en de beleidsreactie hierop van 13 oktober 2022, [6] niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of artikel 8 van het EVRM. Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, [7] anders over te oordelen. Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing in specifieke gevallen onrechtmatig kan zijn, is dat in het onderhavige geval en bij gebrek aan onderbouwing zeker niet het geval. De rechtbank weegt daarbij ook nadrukkelijk de jurisprudentie [8] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mee. In de verwijzing naar een andersluidende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, [9] ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
8. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

Oordeel rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel

9. Gelet op het voorgaande en op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit, de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit en dat hiertegen geen zelfstandige gronden zijn aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
9.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
10. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt onder deze omstandigheden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 10 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/20464. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.49140.
2.Rb Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
3.Rb Den Haag, 27 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
4.Zie pagina 14 e.v. van het Maatregelenbeleid.
5.Rb Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
6.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 13 oktober 2022.
7.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564,
9.Rechtbank Den Haag, 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.