ECLI:NL:RBDHA:2025:4766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/2760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de gevolgen voor de Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Bakker. Eiser had een arbeidsovereenkomst met Social Enterprise ZH, het bedrijf van zijn echtgenote, en ontving een Ziektewet-uitkering na ziekmelding. Het Uwv schorste de uitkering en weigerde deze later terug te betalen, omdat er geen sprake zou zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet als werknemer kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoet aan de vereisten voor een dienstbetrekking. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat eiser geen arbeid heeft verricht voor Social Enterprise ZH en dat de terugvordering van de uitkering terecht is. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, en zijn beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2760

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Eiser is op 1 maart 2021 een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden aangegaan met Social Enterprise ZH in de functie van adviseur sociaal domein gedurende 36 uur per week. Het in de arbeidsovereenkomst opgenomen salaris bedraagt € 4.500,-- bruto per maand. Social Enterprise ZH is het bedrijf van [naam] ( [naam] ), die ten tijde van de arbeidsovereenkomst eisers echtgenote was. De arbeidsovereenkomst is op 30 september 2021 geëindigd.
Aansluitend hebben eiser en [naam] een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 april 2022 met dezelfde functie en arbeidsduur tegen een salaris van € 6.260.69 bruto per maand. Die arbeidsovereenkomst is per 30 april 2022 tot een einde gekomen.
Op 29 april 2022 is eiser bij het Uwv ziekgemeld per 25 oktober 2021. Met het besluit van 20 mei 2022 heeft het Uwv per 2 mei 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan eiser toegekend.
Op 8 juni 2022 is bij verweerder een interne melding van vermoedelijke overtreding gedaan. Er zijn twijfels gerezen over de verzekerde arbeid. De werkgever ( [naam] ) en eiser wonen op hetzelfde adres en zijn gehuwd. Eisers functie is niet uit te voeren zonder kennis van de Nederlandse taal en die beheerst eiser niet. De inkomsten van € 6.260.69 bruto per maand zijn erg hoog voor deze functie. Naar aanleiding van deze melding is door verweerders afdeling Handhaving een themaonderzoek gestart naar een gefingeerd dienstverband.
Vanwege sterke aanwijzingen voor een gefingeerd dienstverband en omdat de themaonderzoeker eiser niet inhoudelijk heeft kunnen spreken, heeft het Uwv met een besluit van 21 september 2022 de ZW-uitkering van eiser geschorst. Op 28 september 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn ZW-uitkering.
Op 23 september 2022 heeft de afdeling Handhaving gerapporteerd dat het aannemelijk is dat sprake is van een gefingeerd dienstverband tussen eiser en Social Enterprise ZH.
Op 12 oktober 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per 2 mei 2022 afgewezen.
Met het besluit van 13 oktober 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag van
€ 15.042,74 bruto van eiser teruggevorderd vanwege de ten onrechte ontvangen ZW-uitkering over de periode van 2 mei 2022 tot en met 11 september 2022.
Met het besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 4 juni 2024 heeft de rechtbank verweerder verzocht te reageren op de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Verweerder heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Gronden van eiser
2.1
Primair voert eiser aan dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen hem en Social Enterprise ZH geen sprake zou zijn van een privaatrechtelijk dienstverband. Met betrekking tot het vervullen van arbeid is het onderzoek van verweerder onzorgvuldig en onnodig gebleken en worden de conclusies gebaseerd op aannames. Verweerder heeft bij het onderzoek opdrachtgevers benaderd waar, zoals [naam] heeft gesteld, eiser geen werkzaamheden voor heeft verricht. Dit wordt onterecht gezien als bewijs dat eiser geen arbeid verricht zou hebben, terwijl hij zich bezighield met een ander onderdeel van het bedrijf. Het onderzoek is dan ook niet gericht op de werkzaamheden die eiser heeft verricht.
2.2
Eiser heeft van maart 2021 tot en met april 2022 elke maand een bedrag aan loon ontvangen dat overeenkomt met het bedrag dat in de polisadministratie en op de loonstroken staat. Eiser is gaan werken voor zijn (inmiddels voormalige) echtgenote en heeft goed onderhandeld over zijn salaris. Eisers loon was niet hoger dan dat van [naam] , de eigenares van de onderneming. Eiser heeft dan wel een loonsverhoging gekregen, maar gelet op het salaris van [naam] en de sector waarin eiser werkzaam is, is zijn salaris niet exorbitant hoog.
2.3
Over de gezagsverhouding is door zowel [naam] als de salarisadministrateur verklaard dat hier sprake van is. [naam] staat als eigenaar geregistreerd en heeft de leiding over het bedrijf. [naam] is ook degene die eiser opdrachten gaf
.
2.4
Dat er voor eiser geen VOG is aangevraagd, dat hij niet over een hbo-diploma beschikt en dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, kan niet tot de conclusie leiden dat hij geen arbeid heeft verricht, nu hij ook niet als taak had om arbeid te verrichten voor de opdrachtgevers van Social Enterprise ZH. Ook stelt eiser dat zijn onvermogen om te kunnen benoemen wie hem had aangenomen, terwijl dat niemand anders kon zijn dan [naam] , alleen maar laat zien hoe ziek hij was op dat moment. Ook het hoge loon, de loonsverhoging per 1 oktober 2021, de ziekmelding, het korte dienstverband en de familieband zijn niet genoeg om te concluderen dat er sprake is van een gefingeerd dienstverband. Eiser heeft daarbij opgemerkt dat ook de zoon en de schoonzus van [naam] bij Social Enterprise ZH in dienstbetrekking werkzaam waren.
2.5
Subsidiair voert eiser aan dat hij voldoende tegenbewijs heeft ingebracht van de door hem persoonlijk verrichte werkzaamheden voor Social Enterprise ZH. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser per 1 december 2020 als zzp-er bij Social Enterprise ZH is gaan werken vanwege zijn persoonlijke ervaringen met het Nederlandse sociale zekerheidssysteem. Eiser bleek geschikt te zijn voor het nieuwe project van [naam] dat bedoeld was voor privépersonen die (net) in Nederland zijn, de Nederlandse taal niet machtig zijn, alleen Arabisch of Berber spreken en langdurige hulp en begeleiding nodig hebben om hun weg te vinden in het Nederlandse systeem. Om die reden is eiser door [naam] in dienst genomen. Op aanraden van de boekhouder gebeurde dit met ingang van 1 maart 2021 als werknemer. De eerste maanden van de dienstbetrekking zijn gebruikt om eiser bepaalde sociale vaardigheden te leren, omdat hij geen ervaring had in omgang met cliënten en gesprekstechnieken. Hierna was eiser bezig met het werven van klanten via mond-tot-mond reclame. Het project was nog in de beginfase toen eiser ziek werd, waardoor er geen urenspecificaties per zaak, geen declaraties op naam van eiser en ook geen opdrachtgevers voor eiser zijn. Toen het contract voor bepaalde tijd afliep en eiser ziek werd, heeft [naam] besloten om het contract niet te verlengen. Dit betekent echter niet dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband, aldus eiser.
2.6
De gemachtigde van eiser heeft op de zitting gezegd dat zij al een jaar geen contact meer met eiser heeft. Zij heeft geen adres van hem. Evenmin beschikt zij over nadere stukken die van belang zouden kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak.
Standpunt van verweerder
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Eiser wordt immers terecht niet als werknemer in de zin van de Ziektewet aangemerkt. Daarnaast is terecht overgegaan tot terugvordering van de betaalde uitkering op grond van de Ziektewet over de periode van 2 mei 2022 tot en met 11 september 2022.
3.2
Eiser heeft volgens verweerder geen persoonlijke arbeid verricht en evenmin objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat hij die arbeid wel verricht zou hebben. Uit verweerders onderzoeksrapport blijkt dat de bedrijfsactiviteiten van Social Enterprise ZH bestaan uit het geven van advies binnen het sociaal domein voor de wetten WMO, Jeugdwet en Participatiewet. In het kader van dit handhavingsonderzoek heeft er een gesprek plaatsgevonden met de eigenares van Social Enterprise ZH, [naam] . Tijdens dit gesprek werd door [naam] gezegd dat de opdrachtgevers van Social Enterprise ZH gemeentes zijn. Gezien het feit dat Social Enterprise ZH meer opdrachten kreeg, is eiser met ingang van 1 maart 2021 in dienst gekomen om [naam] te helpen door onder andere huisbezoeken af te leggen. Eiser zou namelijk affiniteit met de doelgroep hebben, de taal spreken en al ervaring hebben met de werkzaamheden. Naar aanleiding van hetgeen [naam] heeft verklaard, is contact opgenomen met de door [naam] genoemde opdrachtgevers om zo een compleet beeld te krijgen. Daaruit is gebleken dat de opdrachtgevers uitsluitend [naam] kennen. Dit wordt bevestigd door de contracten, verlengingen van contracten, facturen en urenlijsten. De opdrachten zijn op individueel niveau. Eisers naam komt op geen enkel document voor en geen van de gehoorde opdrachtgevers kent eiser. Daarbij hebben zij tevens verklaard dat het niet mogelijk is dat iemand anders namens de eigenares van Social Enterprise ZH de werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren. Later, nadat [naam] had vernomen dat het Uwv contact had opgenomen met de opdrachtgevers van Social Enterprise ZH, verklaarde zij dat eiser geen werkzaamheden uitvoerde voor de door haar eerder genoemde opdrachtgevers en dat daar ook nooit sprake van is geweest. De werkzaamheden die eiser verrichtte zouden los staan van de opdrachten van de genoemde opdrachtgevers. Bij navraag naar facturen en urenregistraties van de werkzaamheden die eiser dan wel zou hebben uitgevoerd, gaf [naam] aan dat deze documenten er niet zijn. Eiser heeft geen details kunnen aanleveren over de contacten die hij zou hebben gehad tijdens zijn werkzaamheden. Eiser kan geen namen en/of adressen van contactpersonen noemen. Het Uwv acht het op basis van het onderzoeksrapport verder onwaarschijnlijk dat eiser zou hebben gewerkt als adviseur sociaal domein. Voor het uitvoeren van deze functie verklaren de opdrachtgevers immers dat het hebben van een hbo-diploma, kennis van de verschillende wetten zoals de WMO en systemen alsmede het beheersen van de Nederlandse taal essentieel is. Verder blijkt uit de functieprofielen/vacatures dat men aan veel eisen moet voldoen. Eiser beschikt niet over deze competenties en vaardigheden vanwege het ontbreken van een hbo-diploma en relevante werkervaring in Nederland. Dat eiser alleen aan Arabisch en Berber sprekende mensen advies zou hebben gegeven maakt dit niet anders, aldus verweerder. Ook tijdens deze gesprekken zou eiser moeten beschikken over de juiste competenties en vaardigheden. Het enkele feit dat eiser zelf in het verleden dingen heeft meegemaakt wil nog niet zeggen dat er gesproken kan worden van een ervaringsdeskundige op het gebied van de WMO. Ook acht het Uwv het opvallend dat eiser zich tijdens het gesprek met de onderzoekers niet kon herinneren door wie hij is aangenomen, dit omdat zijn echtgenote de eigenares is van Social Enterprise ZH en er slechts één administratief medewerker op de loonlijst stond in maart 2021. Tevens vindt het Uwv dat eisers hoge loon, de loonsverhoging van €1.800,- per 1 oktober 2021 en de ziekmelding per 25 oktober 2021, het korte dienstverband met Social Enterprise ZH en de familieband indicatoren zijn die erop wijzen dat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
3.3
Ter zitting heeft verweerder nog benadrukt dat [naam] in eerste instantie niets heeft verklaard over een project van Social Enterprise ZH waarin eiser werkzaam zou zijn geweest. [naam] heeft dit pas gedaan na een telefoontje van de onderzoeker van het Uwv. Als die werkzaamheden in het project feitelijk zouden zijn uitgevoerd, had het op de weg van eiser gelegen om uit te leggen hoe dat dan verliep en had hij met stukken moeten onderbouwen wat dit inhield. Eisers enkele stelling daarover is wat verweerder betreft onvoldoende. Het hoge salaris voor iemand met een kort dienstverband, het ontbreken van een diploma en het niet beheersen van de Nederlandse taal maakt het ook ongeloofwaardig. Verweerder heeft verder aangevoerd dat er ook een probleem wordt gezien in de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Een gezagsverhouding moet onderbouwd worden met feiten, waaruit blijkt dat iemand op dezelfde manier wordt behandeld als andere collega’s. Dat kan bijvoorbeeld door beoordelingen. Door [naam] is slechts verklaard dat alles mondeling ging en op basis van vertrouwen werd gedaan, maar dit is niet hetzelfde als een gezagsverhouding.
De beoordeling door de rechtbank
Privaatrechtelijke dienstbetrekking
4.1
De rechtbank moet beoordelen of het Uwv eiser terecht niet verzekerd heeft geacht voor de ZW op de grond dat bij eiser niet is voldaan aan de voorwaarden voor de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en hij daarom niet als werknemer in de zin van de Ziektewet kan worden aangemerkt.
4.2
Op grond van vaste rechtspraak [1] van de CRvB moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
4.3
Bij besluiten tot herziening en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. [2] Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat verweerder feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiser en Social Enterprise ZH. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser geen dienstbetrekking heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiser om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder erin geslaagd is om voldoende aannemelijk te maken dat er tussen eiser en Social Enterprise ZH geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De resultaten van het handhavingsonderzoek tonen voldoende aan dat eiser niet als adviseur sociaal domein voor Social Enterprise ZH heeft gewerkt. De bestaande opdrachtgevers hebben namelijk zonder uitzondering verklaard alléén [naam] te kennen die in opdracht van hen werkte. In de administratie van de onderneming en de stukken die de onderzoekers van de opdrachtgevers en detacheringsbureaus hebben verkregen is niets aangetroffen dat wijst op werkzaamheden die door eiser zouden zijn verricht. Daarbij acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat verweerder de opdrachtgevers en detacheringsbureaus heeft benaderd, aangezien het [naam] zelf was die eerst verklaarde dat Social Enterprise ZH een aantal gemeentes als opdrachtgevers had en dat de opdrachten van die gemeentes via detacheringsbureaus liepen. [naam] heeft pas later, nadat zij had begrepen dat de opdrachtgevers door het Uwv waren benaderd, haar verhaal veranderd. Zij is toen met een project naar voren gekomen waarvoor eiser werkzaamheden zou hebben verricht. Van een project is in de documenten van Social Enterprise ZH en de opdrachtgevers echter in het geheel niets te vinden. Er zijn geen afspraakoverzichten, urenspecificaties, facturen dan wel werk-, beoordelings- of gespreksverslagen aangetroffen. Verder heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser ook niet als adviseur sociaal domein voor de wetten WMO, Jeugdwet en Participatiewet gewerkt kàn hebben, nu hij in het geheel niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Eiser spreekt immers nauwelijks of geen Nederlands en heeft geen hbo-diploma, terwijl hij evenmin relevante ervaring met werkzaamheden als adviseur sociaal domein heeft.
6.1
Nu het Uwv op grond van de gebleken feiten aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode hier in geding geen arbeid in dienstbetrekking voor Social Enterprise ZH heeft verricht, ligt het op zijn weg om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aannemelijk te maken. Dat tegenbewijs moet berusten op objectieve en controleerbare gegevens.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft geen enkel stuk ingebracht dat zijn stellingen ondersteunt. Hij stelt weliswaar dat hij 36 uur per week werkte en dan met klanten koffie ging drinken en eten, mensen moest begeleiden die problemen ervaren in het maatschappelijk veld en activiteiten moest organiseren en uitvoeren zoals een koffie-ochtend en praatgroepen, maar bij heeft geen enkele van die activiteiten met verifieerbare documenten aangetoond. Eiser weet geen klanten, plaatsen en opdrachtgevers te noemen. Hij kan niet uitleggen wie de projectactiviteiten zou hebben betaald. Eiser heeft gesteld dat hij medio 2022 in een psychose verkeerde en al in oktober 2021 psychisch ziek was, zodat hij zich daardoor niet kan herinneren wat hij precies voor werkzaamheden gedaan heeft, maar die klachten heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt. Uit het journaal van de huisarts dat zich bij de stukken bevindt, blijkt van psychische klachten in de genoemde periodes niets. Ook van een verwijzing naar psychiatrische hulp en de wachtlijst voor psychiatrische behandeling die eiser heeft genoemd, is niets aangetoond. De schriftelijke arbeidsovereenkomsten en de loonstroken die zich bij de stukken bevinden, zijn onvoldoende om op basis daarvan aan te nemen dat wel sprake is geweest van een dienstbetrekking. De rechtbank merkt in dat verband nog op dat de betalingen van de bedragen die op de loonstroken zijn te zien, hebben plaatsgevonden op een gezamenlijke rekening van [naam] en eiser, zodat ook die betalingen geen directe aanwijzing zijn voor het bestaan van een verplichting tot het betalen van loon aan eiser voor door hem verrichte arbeid.
7.1
Omdat het niet verrichten van arbeid al voldoende grondslag biedt voor de conclusie dat sprake was van een gefingeerde dienstbetrekking en daarmee voor de herziening en terugvordering, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden van eiser die betrekking hebben op de gezagsverhouding.
7.2
Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd die zien op de schorsing van de ZW-uitkering van 21 september 2022. De rechtbank oordeelt in dat kader dat verweerder zich op die datum terecht op het standpunt kon stellen dat sprake was van het gegronde vermoeden dat het recht op ziekengeld niet bestond. De gegevens zoals die blijken uit het in deze procedure voorliggende bestreden besluit en het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank daarover vormen voldoende basis voor dat standpunt.
Dringende reden
8.1.
Uit de eerdergenoemde tussenuitspraak van de CRvB van 18 april 2024 volgt (onder meer) dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden niet alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het Uwv die aan een herziening of terugvordering ten grondslag liggen. Van belang is ook het aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving. Uit de tussenuitspraak van de CRvB volgt ook dat het Uwv zich bij de beoordeling van de dringende reden rekenschap moet geven van de gevolgen die de herziening en de terugvordering voor de betrokkene hebben. In het algemeen zal voldoende tegemoet worden gekomen aan het recht op bestaanszekerheid door de beslagvrije voet, regels over kwijtschelding en een betalingsregeling die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van betrokkene op dat moment. In bijzondere omstandigheden, waar op het moment van het nemen van het herzienings- of terugvorderingsbesluit al voorzienbaar is dat dit voor een betrokkene ernstige financiële gevolgen zal hebben, bijvoorbeeld omdat een bestaand schuldhulptraject hierdoor dreigt te worden beëindigd, dient het Uwv deze omstandigheid reeds op dat moment mee te wegen. Aan de financiële of sociale gevolgen van een herziening of terugvordering zal minder gewicht toekomen in gevallen waarin sprake is van een opzettelijke schending van de inlichtingenplicht. Verder geldt dat het aan een betrokkene is om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat – volgens hem – sprake is van een dringende reden. Hetgeen door een betrokkene wordt aangevoerd zal daarbij ruim moeten worden uitgelegd. Het is vervolgens aan het Uwv om daarnaar, zo nodig, nader onderzoek te doen. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven wordt de vraag of het Uwv alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling van de dringende reden heeft betrokken, door de bestuursrechter vol getoetst.
8.2
Eiser heeft aangevoerd dat er in zijn geval dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering. Eiser is met zijn gezin gedupeerd door de Toeslagenaffaire. Verweerder is hiervan, zo blijkt uit de brief van verweerder van 2 november 2022, op de hoogte gesteld. Eiser zit in een zware depressie en deze zaak zorgt voor een zware psychische belasting. Dit heeft geresulteerd in een psychose in de zomer van 2022 waarvan het herstel lang duurt. Inmiddels zijn eiser en [naam] gescheiden, heeft eiser het echtelijk huis verlaten, is hij nog steeds ziek en heeft hij geen inkomsten. Het niet hebben van een ZW-uitkering en het moeten terugbetalen van de hoge terugvordering is een zware financiële last die naast alle problemen ook nog op eiser drukt.
8.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een dringende reden om van de terugvordering af te zien. Dat de terugvordering een financiële belasting en onbehagen met zich meebrengt, vormt volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een dringende reden. Verweerder heeft, op verzoek van de rechtbank, gereageerd op de tussenuitspraak van de CRvB van 18 april 2024. De oorzaak van de herziening en terugvordering is te wijten aan eiser, omdat hij een ZW-uitkering claimt terwijl er geen sprake is van een privaatrechtelijk dienstverband. De herziening en terugvordering zijn niet te wijten aan fouten van verweerder. Ook is voldoende rekening gehouden met het recht op bestaanszekerheid nu bij de invordering rekening is gehouden met het gegeven dat eiser is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Er wordt daarom op dit moment niet ingevorderd. Na 1 april 2025 zal gekeken worden of en hoe de schuld moet worden terugbetaald.
8.4
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de herziening en terugvordering. Niet is gebleken dat eigen fouten van verweerder aan de terugvordering ten grondslag liggen. De oorzaak van de terugvordering is, nu sprake is van een gefingeerd dienstverband, geheel aan eiser te wijten. In het besluit van 2 november 2022 staat dat eiser de schuld bij verweerder voorlopig niet terug hoeft te betalen, omdat de Belastingdienst heeft laten weten dat hij of zijn partner zich daar heeft aangemeld als gedupeerde van problemen met de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft hiermee blijk gegeven de persoonlijke en financiële omstandigheden van eiser in aanmerking te hebben genomen, nu er rekening mee wordt gehouden dat eiser aangemerkt is als gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Verweerder heeft gezegd dat in april 2025 zal worden bekeken of en hoe de schuld terugbetaald moet worden. Eiser heeft zijn stellingen dat hij in een zware depressie zit en dat hij herstellende is van een psychose sinds de zomer van 2022 voorts in het geheel niet onderbouwd. Dat een terugvordering stress oplevert, is op zichzelf verder onvoldoende om te kunnen spreken van ontoelaatbare of onevenredige gevolgen. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat zij van oordeel is dat verweerder met het bestreden besluit en het onderzoeksrapport van 23 september 2022 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband tussen eiser en Sociale Enterprise ZH. Eiser heeft de onjuistheid daarvan niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat verweerder met het bestreden besluit terecht heeft bepaald dat eiser per 2 mei 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering en dat hij het teveel ontvangen bedrag van € 15.042,74 over de periode van 2 mei 2022 tot en met 11 september 2022 moet terugbetalen.
10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, mr. A.J. van der Ven en mr. W.A. Timmer, leden, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:949.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:189.