ECLI:NL:CRVB:2025:189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WIA-uitkering en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van WIA-voorschotten aan appellante. Appellante ontving sinds 12 augustus 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In 2020 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante te veel WIA-voorschotten had ontvangen, omdat zij haar werkelijke inkomsten niet tijdig had doorgegeven. Het Uwv heeft daarop besloten tot terugvordering van een bedrag van € 6.685,62. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak behandeld op een zitting van 19 oktober 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Rotgans. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en geconcludeerd dat het Uwv terecht tot terugvordering is overgegaan. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering, zoals medische of financiële problematiek. De Raad volgde de lijn van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd benadrukt dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig doorgeven van haar inkomsten. De Raad heeft ook overwogen dat de gevolgen van de terugvordering niet zodanig waren dat deze als dringende redenen konden worden aangemerkt om van terugvordering af te zien.