ECLI:NL:RBDHA:2025:4761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting Algerije in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 8 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit bezit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op dezelfde dag heeft gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, omdat de Algerijnse autoriteiten niet hebben gereageerd op de rappels van verweerder. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser zelf geen aantoonbare inspanningen heeft verricht om zijn vertrek te bespoedigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12490

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 november 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 24 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999. Verweerder neemt aan dat eiser de Algerijnse nationaliteit bezit.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Middelburg van 22 november 2024. [1] Vervolgens zijn er vervolgberoepen ingediend. Verwezen wordt naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 december 2024, 24 januari 2025 en 28 februari 2025. [2] Uit deze laatste uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 21 februari 2025, rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Eiser zit als sinds 8 november 2024 in bewaring. Sinds de aanvraag voor eiser voor een laissez-passer (lp) is verzonden aan de Algerijnse autoriteiten, heeft verweerder vijf keer een rappel gestuurd. Hierop hebben de Algerijnse autoriteiten niet gereageerd. Eiser verwacht dan ook niet dat zij op toekomstige rappels zullen reageren. Daarnaast stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Op 28 februari 2025 heeft het laatste vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Dat is zes weken na het voorlaatste vertrekgesprek dat plaatsvond op 16 januari 2025. Het voorduren van de bewaring is volgens eiser daarom onrechtmatig.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet is gebleken van aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije in algemene zin ontbreekt. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 [3] en 15 juli 2024 [4] . Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn in zijn geval wel ontbreekt. Het enkele gegeven dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben geregeerd op de rappels van verweerder is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de Algerijnse autoriteiten zullen weigeren aan eiser een lp te verstrekken. Daarbij heeft eiser zelf tot op heden geen aantoonbare inspanningen verricht om zijn vertrek naar Algerije te bespoedigen.
6. Verder werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat er zes weken zijn verstreken tussen het laatste en voorlaatste vertrekgesprek maakt dat niet anders. Uit het voortgangsrapport volgt dat verweerder op 20 en 25 februari 2025 tevergeefs heeft geprobeerd een vertrekgesprek met eiser te voeren. Op 20 februari was eiser niet beschikbaar omdat hij aan het sporten was en op 25 februari stond eiser op het punt te gaan sporten, zo blijkt uit de hierover opgemaakte verslagen. De omstandigheid dat eiser ervoor verkiest om geen vertrekgesprek te voeren, kan niet bijdragen aan de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Daar komt bij dat verweerder op 27 februari 2025 nog een uitzettingshandeling heeft verricht door een rappel te sturen aan de Algerijnse autoriteiten in verband met de lp-aanvraag voor eiser.
7. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door op 24 maart 2025 mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.