ECLI:NL:RBDHA:2024:19367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.43927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling met betwiste gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, die zich in Nederland bevond, had tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 8 november 2024, hield in dat eiser op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring werd gesteld. Eiser betwistte de gronden voor zijn bewaring en voerde aan dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat hij geen intentie had om in Nederland te verblijven, maar terug te keren naar België.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de zware gronden voor bewaring, zoals het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding en het onttrekken aan toezicht, terecht door de minister zijn ingeroepen. Eiser had zich na zijn aankomst in Nederland niet gemeld bij de autoriteiten en had meerdere asielaanvragen ingediend, waarna hij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde.

Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals zijn beroep tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 13 november 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 november 2024 een verweerschrift ingediend. Op 20 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle zware gronden. Hij voert aan dat ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen dat hij niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Eiser had daarnaast niet de intentie om in Nederland te verblijven. Hij wilde terugkeren naar België, waar hij verblijf heeft. Eiser heeft zich dan ook niet aan het toezicht onttrokken. Verder wist eiser niet dat hij een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen, zodat ook de zware grond 3c niet op eiser van toepassing is. Ook de zware grond 3d kan niet aan eiser worden tegengeworpen. Eiser heeft nooit beschikt over documenten om zijn identiteit te onderbouwen. Eiser heeft wel aan verweerder verteld wat zijn identiteit en nationaliteit is en hij probeert documenten te verkrijgen. Verder heeft eiser nooit verklaard dat hij niet zal meewerken aan terugkeer. Hij heeft slechts verklaard terug te willen naar België, omdat hij daar bezig is met het verkrijgen van rechtmatig verblijf. Tot slot betwist eiser de lichte gronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding op grond waarvan verweerder terecht het vermoeden heeft verbonden dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Eiser heeft dat niet betwist. Ook de zware grond 3b heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen. Eiser heeft zich na aankomst in Nederland niet gemeld bij de autoriteiten. Daarnaast eiser driemaal asiel aangevraagd in Nederland en is hij in ieder geval twee keer met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft zich gelet daarop aan het toezicht onttrokken. Dat eiser momenteel zou verblijven in België en niet de intentie had om in Nederland te verblijven doet daaraan niet af. Ook de zware grond 3d is feitelijk juist. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over identificerende documenten. Niet gebleken is dat eiser enige inspanningen heeft verricht om dergelijke documenten te verkrijgen. Bovendien zijn van eiser verschillende aliassen bekend.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3d en 3i reeds de conclusie rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen. [1] Wat is aangevoerd over de zware grond 3c en de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
6. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring slaagt deze beroepsgrond niet. Er zijn voldoende gronden aanwezig waaruit volgt dat er sprake is van een risico op onttrekking. Ook is niet gebleken dat de bewaring voor eiser onevenredige bezwarend is. Eiser heef niet met documenten onderbouwd dat hij medische klachten heeft. Bovendien is in bewaring medische hulp beschikbaar.
7. De beroepsgrond dat er geen zicht is op uitzetting slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak is er in zijn algemeenheid sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. [2] Eiser heeft niet onderbouwd dat in zijn geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Uit het verweerschrift volgt verder dat op 14 november 2024 een aanvraag voor een laissez-passer is opgemaakt en is verzonden naar de Dienst Internationale aangelegenheden. Deze dienst zal de aanvraag zo spoedig mogelijk indienen bij de Algerijnse autoriteiten.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033).