ECLI:NL:RBDHA:2025:4505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.50277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Somalische minderjarige met betrekking tot identiteit en herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Somalische minderjarige, diende op 12 mei 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, die door de minister op 9 december 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 5 maart 2025, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en een tolk aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door eiser niet tijdig het rapport van de taalanalyse te verstrekken, waardoor hij niet adequaat kon reageren op de afwijzingsgronden. Dit zorgvuldigheidsgebrek leidt tot de vernietiging van het besluit van de minister. De rechtbank oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de uitspraak, binnen een termijn van twaalf weken. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-. De rechtbank wijst erop dat de minister de asielaanvraag opnieuw moet beoordelen, inclusief de aanvullende zienswijze van eiser over het rapport van de taalanalyse.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50277
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Ulutas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 12 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 december 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroepi, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Jama als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij [eiser] is, geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Somalië. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te bezitten en te behoren tot de Ogaden- bevolkingsgroep. Voorts heeft eiser verklaard dat zijn vader door Al-Shabaab is gedood, nadat hij in het geheim een [viering] had georganiseerd. Eiser stelt dat Al-Shabaab vervolgens ook hem heeft willen doden.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende twee asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. problemen met Al-Shabaab.
De minister acht het eerste asielmotief ongeloofwaardig, omdat de verklaringen van eiser niet samenhangend en aannemelijk zijn.ii Daartoe is volgens de minister van belang dat eiser summiere en algemene verklaringen over zijn gestelde herkomstgebied heeft afgelegd. Van eiser mag volgens de minister een meer gedetailleerde kennis worden verwacht, gelet op zijn lange verblijf in Somalië. Verder is er een taalanalyse uitgevoerd op 12 juni 2024 (de taalanalyse) door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), waarin is geconcludeerd dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap in Zuid- Somalië. De minister stelt zich op het standpunt dat van eiser in redelijkheid mag worden verwacht dat hij het Somalisch dat gangbaar is in Zuid-Somalië beheerst. Uit de taalanalyse is gebleken dat eiser Somalisch op moedertaalniveau spreekt zoals dat volledig gangbaar is in Ethiopië. Hierdoor wordt de geloofwaardigheid van eiser in zijn algemeenheid aangetast.iii Alles in samenhang bezien, concludeert de minister dat eiser valse informatie heeft verstrekt en daarmee de minister heeft misleid.
6.1.
Gezien het voorgaande heeft de minister het tweede asielmotief niet inhoudelijk beoordeeld. Op basis hiervan heeft de minister aan eiser geen verblijfsvergunning verleend op grond artikel 29, eerste lid, aanhef onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De asielaanvraag is dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond Aan eiser wordt daarnaast geen reguliere vergunning verleend op grond van het zogenoemde buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser is inmiddels meerderjarig, maar ten tijde van de aanvraag hij was zestien jaar oud. Volgens de minister heeft eiser het onderzoek naar adequate opvang gefrustreerd doordat hij geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Nu eiser meerderjarig is, hoeft de minister geen onderzoek meer te doen, aldus de minister.
Toezending van het rapport taalanalyse
7. Eiser voert allereerst aan dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek nu hij pas in beroep het volledige dossier heeft gekregen. Eiser stelt namelijk dat het rapport van de taalanalyse nooit naar hem is verstuurd. Hierdoor heeft hij in de besluitvormingsfase niet adequaat kunnen reageren op de afwijzingsgronden van de minister. Eiser doet in dit kader een beroep op het beginsel van equality of arms en de uitspraak van deze rechtbank van 7 februari 2025.iv
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de mogelijkheid van een vreemdeling om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel van de asielprocedure is voorafgaand aan de totstandkoming van het besluit.v
7.2.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 23 oktober 2024 een zienswijze heeft ingediend, waarin hij uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij, noch zijn gemachtigde in het bezit zijn gesteld van het rapport van de taalanalyse. Op 19 november 2024 heeft de minister een aanbiedingsbrief naar de gemachtigde van eiser verstuurd, waarin wordt erkend dat het rapport van de taalanalyse niet bij het voornemen was gevoegd en dat dit alsnog als bijlage bij de aanbiedingsbrief is meegestuurd.
7.3.
Eiser stelt in beroep dat het rapport hij weliswaar de aanbiedingsbrief heeft ontvangen, maar dat het rapport niet was bijgevoegd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een screenshot uit het IND-portaal overgelegd, waaruit volgt dat op 19 november 2024 een brief van één pagina naar zijn gemachtigde is verstuurd. Daarnaast heeft eiser een screenshot van de aanbiedingsbrief in het dossier gevoegd, waarop te zien is dat deze uit één pagina bestaat. Eiser vindt dat hij hiermee heeft onderbouwd dat het rapport van de taalanalyse ontbreekt.
7.4.
De minister betwist het standpunt van eiser. Ter zitting stelt hij dat uit het IND- systeem blijkt dat het rapport wel degelijk naar de gemachtigde van eiser is verzonden. Hij heeft vervolgens aan een van zijn collega’s gevraagd of het rapport van de taalanalyse aan eiser is gezonden; deze heeft dat bevestigd. Daarbij heeft hij ter zitting een overzicht uit het IND-systeem getoond, waaruit blijkt dat de aanbiedingsbrief op 19 november 2024 is geregistreerd en het rapport van de taalanalyse is geregistreerd op 12 juni 2024.
7.5.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het rapport van de taalanalyse voorafgaand aan het bestreden besluit aan eiser is gezonden. Uit het systeem van de IND kan namelijk slechts worden afgeleid dat de aanbiedingsbrief en het rapport taalanalyse op verschillende data zijn geregistreerd, maar niet dat het rapport daadwerkelijk als bijlage bij de aanbiedingsbrief aan eiser is toegestuurd. De enkele stelling van de minister dat hij ter controle navraag heeft gedaan bij een collega, acht de rechtbank in het licht van de screenshots die eiser in het dossier heeft gevoegd, onvoldoende om vast te stellen dat het rapport daadwerkelijk voorafgaand aan de zienswijze aan eiser is toegezonden. Dit betekent dat eiser niet adequaat heeft kunnen reageren op de resultaten van de taalanalyse. Daarmee heeft de minister eiser de mogelijkheid ontnomen om afdoende in te gaan op het voornemen en de daarin opgenomen afwijzingsgronden. Dit is in dit geval vooral belangrijk omdat de afwijzingsgronden voor een groot deel zijn gebaseerd zijn op de uitkomsten van de taalanalyse. Als het rapport tijdig was verstrekt, had eiser hierop in de zienswijze kunnen reageren voordat de minister een besluit nam. Nu dit niet is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Aangezien de zienswijze, gelet op de eerder genoemde Afdelingsrechtspraak, een essentieel onderdeel vormt van de asielprocedure en de minister dit gebrek niet in een later stadium kan herstellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het besluit zal worden vernietigd en dat de minister eiser in de gelegenheid moet stellen om alsnog in een (aanvullende) zienswijze te reageren op het rapport van de taalanalyse, alvorens de minister opnieuw een besluit neemt. Omdat eiser andere beroepsgronden heeft ingediend die van belang zijn voor het nieuwe besluit dat de minister zal moeten nemen, ziet de rechtbank aanleiding deze reeds nu te beoordelen.
Identificerende documenten
8. Eiser voert aan dat hij aanvullende documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit en herkomst. Omdat hij zich niet tot de Somalische ambassade kon wenden, heeft hij via zijn moeder bewijsstukken weten te verkrijgen. Zijn moeder heeft daartoe een contactpersoon ingeschakeld, die vervolgens de Immigratiedienst in Somalië heeft benaderd. Eiser stelt dat hij in het kader van deze aanvraag middels videobellen in contact is geweest met de Immigratiedienst, waarbij hem diverse vragen zijn gesteld over zijn identiteit en woonomgeving en hij vingerafdrukken heeft moeten afgeven. Op basis van
een verificatie van deze gegevens zijn hem identiteitsdocumenten toegezonden. Dat eiser op dit moment niet beschikt over de originelen, doet volgens hem geen afbreuk aan de bewijskracht van deze documenten. De minister had deze stukken inhoudelijk dienen te beoordelen en bij de besluitvorming te betrekken.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde identiteitsdocumenten van weinig waarde zouden zijn. De minister heeft enkel gesteld dat de herkomst van de documenten onvoldoende is onderbouwd en dat Somalische documenten volgens de algemene landeninformatie eenvoudig kunnen worden verkregen. De rechtbank acht deze motivering onvoldoende, zeker nu eiser heeft aangegeven dat hij originele documenten kan verkrijgen. De minister heeft echter geen enkele reactie gegeven op de verklaring van eiser, noch heeft hij onderzocht of het daadwerkelijk mogelijk is om (originele) documenten te verkrijgen op de manier die eiser stelt. Door dit na te laten, heeft de minister zijn besluitvorming onvoldoende gemotiveerd.
Medische problematiek
9. Daarnaast voert eiser aan dat de minister bij het nader gehoor onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische problematiek, trauma en minderjarigheid. Ter onderbouwing heeft eiser een aantal medische stukken ingediend.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tijdens het nader gehoor voldoende rekening is gehouden met de medische problematiek, trauma en minderjarigheid van eiser. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat er voldoende pauzes zijn ingelast en eiser voldoende rust- en bedenktijd is geboden om zijn verklaringen af te leggen. De door eiser ingediende medische stukken zijn van latere datum dan het nader gehoor. De minister kon daarmee dus geen rekening houden tijdens het gehoor. Daarbij merkt de rechtbank op dat de minister op 6 maart 2025 een voorlopig uitstel van vertrek heeft gegeven in afwachting van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw.
Taalanalyse
10. Eiser zal door de minister in de gelegenheid gesteld moeten worden om een (aanvullende) zienswijze in te dienen, waarin eiser kan ingaan op het rapport van de taalanalyse. De rechtbank stelt echter vast dat eiser in deze procedure in beroep toegang heeft gekregen tot het rapport van de taalanalyse. Daarover heeft hij zich in beroep reeds uitgelaten. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om daarop vast in te gaan, zodat partijen daarover uitsluitsel hebben. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de voortgang van de procedure, die nu al bijna drie jaar duurt, zal bevorderen.
10.1.
De rechtbank overweegt over de taalanalyse dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een taalanalyse van TOELT als een deskundigenadvies aan de minister geldt. De minister mag daarop afgaan, mits hij heeft nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten.vi Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van de analyse, waardoor de minister niet zonder nadere motivering van de taalanalyse kon uitgaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft er terecht op gewezen dat in paragraaf 3.1 van het rapport taalanalyse wordt vermeld dat verschillende onderwerpen tijdens de taalanalyse zijn besproken, maar dat niet inzichtelijk is gemaakt welke onderworpen dit precies zijn. Verder stelt hij terecht dat het onduidelijk is in hoeverre deze onderwerpen relevant zijn voor de eindconclusie die gemaakt wordt onder paragraaf 5. Nu de minister dit ter zitting niet nader heeft kunnen toelichten, volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat de motivering van de taalanalyse op dit punt tekortschiet.
10.3.
Uit paragraaf 3.1 van het rapport taalanalyse blijkt verder dat de taalanalist heeft opgemerkt dat de ouders van eiser uit Ethiopië afkomstig zijn. Het is echter niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit gegeven is meegewogen in de conclusie van het rapport. De minister stelt zich op het standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat hij het Zuid- Somalische dialect spreekt, nu hij stelt zijn hele leven in Zuid-Somalië te hebben gewoond. Eiser heeft echter verklaard dat zijn ouders afkomstig zijn uit Ethiopië en dat zij een ander dialect spreken dan in Zuid-Somalië wordt gesproken. Hij heeft daarbij betoogd dat hij het dialect van zijn ouders spreekt, omdat dat in huis werd gesproken, hij weinig buiten was en hij slechts twee jaar op een privéschool heeft gezeten en voor de rest op de Koranschool zat waar hij les kreeg van zijn vader. Eiser merkt terecht op dat de minister in de besluitvorming niet inzichtelijk heeft gemaakt welke waarde er wordt toegekend aan deze persoonlijke omstandigheden en in hoeverre toetsing heeft plaatsgevonden. Eiser stelt terecht dat dit ook niet uit het rapport van de taalanalyse blijkt en dat de minister hier, ook ter zitting, geen nadere toelichting op heeft gegeven.
10.4.
Verder stelt eiser zich terecht op het standpunt dat in paragraaf 3.2 van het rapport taalanalyse wordt geconcludeerd dat hij geen concrete, correcte en gedetailleerde informatie over zijn herkomstgebied en bevolkingsgroep heeft kunnen geven, zonder dat deze conclusie nader is onderbouwd met voorbeelden of een toelichting. Dit acht de rechtbank temeer relevant, nu uit het nader gehoor niet is gebleken dat eisers verklaringen over zijn woonomgeving onjuist zijn bevonden door de minister. Evenmin blijkt uit het rapport van de taalanalyse waarom en in hoeverre de vermeende afwezigheid van uitgebreide informatie over het herkomstgebied relevant is voor de conclusie dat eiser niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap in Zuid-Somalië. De minister heeft hierover ter zitting desgevraagd geen nadere toelichting kunnen geven.
10.5.
Voorts wordt in paragraaf 5 van het rapport taalanalyse geconcludeerd dat eiser het Somalisch op moedertaalniveau beheerst, maar dat de door hem gesproken variant niet overeenkomt met het Zuid-Somalisch dialect zoals dat gangbaar is in zijn gestelde herkomstgebied. Er wordt geconcludeerd dat zijn taalgebruik overeenkomt met het Somalisch zoals dat gangbaar is in Ethiopië. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft betwist het Zuid-Somalische dialect niet te spreken. Zoals reeds is overwogen, heeft hij hiervoor een verklaring gegeven, namelijk dat zijn ouders afkomstig zijn uit Ethiopië en dat hij hun dialect heeft overgenomen. Verder verklaart hij dat hij grotendeels les heeft gekregen van zijn vader op zijn Koranschool in diens dialect. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij beperkt contact had met personen buiten het gezin, waardoor hij het Zuid- Somalische dialect niet heeft overgenomen.vii Niet is gebleken dat deze verklaringen door de
minister bij de beoordeling van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst zijn betrokken, dan wel dat deze onjuist zouden zijn bevonden.
10.6.
De rechtbank is verder met eiser van oordeel dat de minister zich er niet voldoende van heeft vergewist of de taalanalyse in dit specifieke geval een bruikbaar hulpmiddel is voor de beoordeling van eisers identiteit, nationaliteit en herkomst. Eiser heeft in dit verband verwezen naar het artikel van drs. J. Detailleur uit 2013, waaruit volgt dat wetenschappelijk onderzoek naar het Somalisch en zijn dialecten beperkt en verouderd is en dat door conflict en migratie in de afgelopen twintig jaar de taalontwikkeling sterk is beïnvloed. Daarnaast heeft eiser verwezen naar de eerder aangevoerde uitspraak van deze rechtbank en de daarin opgenomen expert-opinion van professor. dr. Monika Schmid , Head of Department of Language of Linguistic Science aan de Universiteit van New York. De rechtbank stelt vast dat het op de weg van de minister lag om hierop te reageren, maar dat is niet gebeurd. Daarom concludeert de rechtbank dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de taalanalyse in dit geval als zorgvuldig en overtuigend dient te worden aangemerkt en heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom hij voorbijgaat aan de door eiser overgelegde informatie.
10.7.
Zoals reeds neergelegd onder rechtsoverweging 10.1 mag de minister op een deskundigenadvies afgaan, mits hij heeft nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten. In dit geval heeft eiser concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering en het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht. In dat geval mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid bij de minister en is de enkele opmerking ter zitting dat er door eiser geen contra-expertise is overgelegd, onvoldoende. Immers, eiser heeft wel kritische kanttekeningen naar voren gebracht waar de minister verder niet op heeft gereageerd. Zo heeft eiser gesteld dat het spreken van een dialect op zichzelf niet per se betekent dat iemand uit een specifiek gebied afkomstig is. De minister heeft in reactie hierop enkel verwezen naar paragraaf 3.1 van het rapport taalanalyse, zonder verder in te gaan op de kritiek van eiser. Verder stelt eiser dat de achtergrond van de taalanalist onvoldoende en uiterst summier is toegelicht. Eiser heeft gewezen op de beperkte informatie in het werkdocument van de taalanalist, waarin enkel wordt vermeld dat diens moedertaal Somalisch is. In het document wordt niet nader ingegaan op diens andere talenkennis of relevante ervaring in andere landen. Gezien deze tekortkomingen in de toelichting over de achtergrond van de taalanalist, is het onvoldoende duidelijk in hoeverre taligheid daadwerkelijk gekoppeld kan worden aan de herkomst van eiser uit een specifiek gebied. De minister heeft ter zitting als reactie op dit punt gewezen op paragraaf 6 van het rapport taalanalyse, waarin de achtergrond van de taalanalist staat vermeld. De rechtbank is echter van oordeel dat deze verwijzing onvoldoende gemotiveerd is, aangezien het slechts een herhaling betreft van wat al eerder in het rapport is gesteld.
Conclusie taalanalyse
10.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig is en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De minister heeft de uitslag van de taalanalyse dan ook ten onrechte ten grondslag gelegd aan het oordeel dat er sprake is van misleiding door eiser en dat zijn herkomst eenduidig niet is te herleiden tot de
spraakgemeenschap in Zuid-Somalië. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister met de in het bestreden besluit gegeven motivering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt waardoor er sprake zou zijn van misleiding over zijn nationaliteit. De minister heeft deze conclusie ten onrechte gebaseerd op de uitslag van de taalanalyse, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De minister heeft daarmee ook op onjuiste gronden het asielrelaas van eiseres niet inhoudelijk getoetst. Dat betekent dat het bestreden besluit reeds hierom niet in stand kan blijven.
10.9.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat er is aangevoerd dat eiser in aanmerking zou moeten komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit aspect behoeft in deze procedure geen verdere bespreking, nu het aan de minister is om dit bij de nieuw te nemen beslissing al dan niet opnieuw te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

11. Gezien het voorgaande slagen de primaire gronden van eiser. Zijn gemachtigde heeft in het beroepschrift aangegeven dat de uitspraak op de prejudiciële vragen die de rechtbank Roermond heeft gesteld aan het Europese Hof moet worden afgewacht in de zaak van eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat dit verzoek om aanhouding subsidiair gedaan is. Nu het beroep reeds gegrond is door hetgeen eiser primair heeft aangevoerd, zal de rechtbank de zaak niet aanhouden. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Gelet op de aard van de gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding om deze gebreken te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 december 2024;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Zaak NL24.50278.
ii Artikel 31, zesde lid aanhef en onder c, Vw.
iii Artikel 31, zesde lid aanhef onder d, Vw.
v Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1457.
vi Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197, en 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566.
vii Zie het pagina 3 van het beroepschrift en pagina 4 van de aanvullende gronden.