ECLI:NL:RVS:2007:BB1457

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 16 november 2006. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond op 12 juni 2007. De vreemdeling stelde dat zijn gemachtigde niet op de hoogte was gesteld van het voornemen tot afwijzing, wat in strijd zou zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling niet in zijn belangen was geschaad door het niet toezenden van het voornemen aan zijn gemachtigde. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de minister alsnog gegrond. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 966,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 31 juli 2007.

Uitspraak

200704639/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/61213 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 12 juni 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 juli 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, wordt het schriftelijke voornemen aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan.
2.2. In de eerste grief klaagt appellant dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij door het niet toezenden van het voornemen aan zijn gemachtigde niet zodanig in zijn belangen is geschaad, dat dat tot vernietiging van het bij haar bestreden besluit zou moeten leiden.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 oktober 2002 in zaak no. 200204386/1; JV 2002/436) moet de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op aanvraag.
De rechtbank houdt het er voor dat appellant zich bij zijn aanvraag door een gemachtigde heeft laten bijstaan. In hoger beroep is dit niet bestreden, zodat daar inderdaad van moet worden uitgegaan. Nu appellant door een gemachtigde, als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt bijgestaan, brengt het zorgvuldigheidsbeginsel mee dat de minister het voornemen tevens aan de gemachtigde had moeten toezenden. Niet in geschil is dat dit niet is gebeurd. De gemachtigde van appellant is daardoor niet in de gelegenheid gesteld de zienswijze naar voren te brengen. De omstandigheid dat het voornemen wel aan appellant in persoon is uitgereikt, maakt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet anders, omdat appellant er van uit mocht gaan dat zijn gemachtigde een kopie van het voornemen zou ontvangen en daarop zou reageren. De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant tegen het besluit van 16 november 2006 van de minister alsnog gegrond verklaren.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 12 juni 2007 in zaak no. AWB 06/61213;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 16 november 2006;
V. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter
w.g. Graat
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007
307.
Verzonden: 31 juli 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak