In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 8 januari 2025 afgewezen, met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, heeft op 22 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank heeft op 4 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielopvang in België, waardoor hij het risico loopt verstoken te blijven van opvang. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die deze tekortkomingen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om te vrezen dat de opvangvoorzieningen in België niet voldoen aan de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister, omdat deze niet voldoende gemotiveerd is. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.814,- worden vastgesteld. De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.