ECLI:NL:RBDHA:2024:20746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
24.32633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-België en opvang van alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 december 2024, wordt de vraag behandeld of de dak- en thuislozenopvang in België voldoet aan de minimumnormen zoals vastgelegd in de Opvangrichtlijn, en of deze opvang kan voorkomen dat een Dublinterugkeerder in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomt. De eiser, een alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoeker, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat België verantwoordelijk is voor de beoordeling van zijn asielverzoek. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de daklozenopvang in België niet onder de drempel van het arrest Jawo valt, dat stelt dat asielzoekers recht hebben op een adequate opvang die voldoet aan hun basisbehoeften. De rechtbank concludeert dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij de leefomstandigheden in de Belgische daklozenopvang opnieuw moeten worden beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit, met een termijn van drie maanden voor de minister om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32633

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.L.J. Henket-Reijnen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep tegen het besluit van de minister om eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen (het bestreden besluit).
1.1
De minister heeft het bestreden besluit genomen omdat België verantwoordelijk is voor de beoordeling van eisers asielverzoek. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft als zaaknummer NL24.32634.
1.2
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na een korte schorsing van de behandeling van het beroep ter zitting, heeft de voorzitter van de meervoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, dat tevens geagendeerd stond op de zitting, mondeling toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan België totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser, die stelt van Ivoriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990, heeft op 13 maart 2024 in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft de minister onderzoek gedaan naar de vraag wie verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 31 augustus 2016 en 21 augustus 2017 in Duitsland en op 13 juli 2021 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2.1
Eiser heeft in het gehoor op 2 april 2024 verklaard dat hij in Duitsland opvang heeft gehad maar dat zijn eerste aanvraag is afgewezen. Eiser kan zich niet meer herinneren hoe de opvolgende asielprocedure in Duitsland is verlopen.
2.2
In België zat eiser aanvankelijk in de Dublinprocedure. Na zes tot negen maanden is hij opgenomen in de Belgische nationale procedure en gehoord over zijn asielmotieven. Eiser is in België, nadat hij een asielaanvraag had ingediend, toegelaten tot de opvang. Zijn asielaanvraag is echter ook in België afgewezen. Hij kreeg een brief van de Belgische autoriteiten waarin stond dat hij het land binnen 24 uur moest verlaten en moest terugkeren naar zijn land van herkomst. Eiser diende toen ook de opvang te verlaten en stelt dat er elders geen plek was voor hem. Eiser is omstreeks 13 maart 2024 met de trein naar Nederland gekomen teneinde hier een asielaanvraag in te dienen.
Het relevante juridische kader
3. De minister heeft op 25 april 2024 de Belgische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Op 2 mei 2024 zijn de Belgische autoriteiten hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De minister heeft het bestreden besluit daarom gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De asielaanvraag van eiser wordt niet in behandeling genomen op grond van Verordening (EU) nr. 604.2013 (Dublinverordening), omdat is vastgesteld dat een andere lidstaat, in dit geval België, verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag.
3.1
Gezien het voorgaande is België in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dit komt slechts anders te liggen indien de minister ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening het asielverzoek zelf dient te behandelen omdat ernstig gevreesd moet worden dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de lidstaat die als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen systeemfouten en/of structurele tekortkomingen bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij deze beoordeling is met name het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019 [1] (het arrest Jawo) van belang. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen wel een bijzonder hoge drempel bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen, zo volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2021 [2] . Blijkens het arrest Jawo wordt deze drempel pas bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betreffende lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor deze persoon niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals een dak boven het hoofd, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn levensomstandigheden mensonwaardig worden.
3.2
Daarnaast kan een lidstaat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde verantwoordelijkheidscriteria niet verplicht.
Het bestreden besluit
4. De minister ziet geen reden om de asielaanvraag van eiser te behandelen. Volgens de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in België een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. De minister verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 [3] , waarin is geoordeeld dat wat betreft België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling oordeelde in die uitspraak dat er in België geen sprake is van een totale opvangstop. Zij die in afwachting zijn van reguliere opvang kunnen gebruikmaken van noodopvang of daklozenopvang. Ook is er sprake van inspanningen om de capaciteit te vergroten. Asielzoekers hebben daarbij nog altijd recht op medische en psychologische ondersteuning en juridische bijstand. De Afdeling is in haar uitspraak van 13 maart 2024 mede daarom van oordeel dat het huidige gebrek aan opvangplaatsen geen fundamentele systeemfout is die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid heeft bereikt zoals bedoeld in het arrest Jawo. De minister merkt hierover ook nog op dat eiser geen recente documenten heeft overgelegd om te onderbouwen dat hij in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen zoals bedoeld in het arrest Jawo of die een ander licht werpen op de situatie in België dan beschreven in de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024.
4.1
Verder stelt de minister zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in België, ook niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in België. Eiser heeft expliciet verklaard dat hij opvang heeft gekregen in België. Eiser diende na de afwijzing van zijn asielaanvraag het land - en dus de opvang - te verlaten maar dat is inherent aan de asielprocedure in Dublinlanden en niet aan te merken als een structurele systeemfout. Naar de mening van de minister volgt uit de verklaringen van eiser dus niet dat de Belgische autoriteiten zich jegens eiser niet aan hun internationale verplichtingen hebben gehouden, noch dat zij dat niet zullen doen. Middels het claimakkoord heeft België immers gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen.
4.2
Daarnaast stelt de minister zich op het standpunt dat eiser niet is aan te merken als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest van 4 november 2014 van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM). [4] De omstandigheid dat eiser alcohol misbruikt en mentale problemen heeft, maakt niet dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid.
4.3
Tot slot ziet de minister ook geen aanleiding om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken, nu eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat de minister ten aanzien van België niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Onder verwijzing naar de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2024 [5] , voert eiser het volgende aan.
5.1
Volgens eiser gaat de minister voorbij aan het feit dat uit de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 volgt dat een alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoeker op dit moment geen reële kans heeft om in België een plaats in de reguliere opvang te krijgen, omdat bij de toewijzing van reguliere opvang voorrang wordt gegeven aan families, vrouwen, kinderen en kwetsbaren. Dat eiser in het kader van de Dublinverordening zal worden overgedragen maakt geen verschil nu uit de beschikbare informatie blijkt dat ook alleenstaande, minderjarige, niet kwetsbare mannelijke asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening (nagenoeg) geen kans hebben om in de reguliere opvang terecht te komen.
5.2
Uit de informatie die is betrokken bij de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 én uit latere informatie volgt verder dat er concrete aanwijzingen zijn dat er ook te weinig noodopvangplekken beschikbaar zijn voor deze groep asielzoekers, omdat ook bij de toewijzing van noodopvangplekken voorrang wordt verleend aan families, vrouwen, kinderen en kwetsbare asielzoekers, voor zover daarvoor geen reguliere opvang beschikbaar is.
5.3
Bovendien zijn er, volgens eiser, ook aanwijzingen dat er voor deze groep onvoldoende plekken beschikbaar zijn in de dak- en thuislozen opvang. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan onder meer op het door hem overgelegde verslag van Dashboard – een samenwerkingsverband van een aantal NGO’s – getiteld “Oktober 2023 > eind maart 2024 Niet-opvangbeleid”.
5.4
Verder volgt uit het AIDA rapport van mei 2024 (pagina 103), dat het gemiddeld zes maanden duurt voordat asielzoekers die op de wachtlijst staan opvang krijgen. Een periode van zes maanden – en zelfs langer – wordt ook genoemd in de brieven van maart en september 2023 van de Belgische autoriteiten. In het rapport ‘niet-opvangbeleid’ (pagina 6) wordt een gemiddelde opvangloze periode van ongeveer vijf maanden genoemd.
5.5
Gelet hierop is eiser van mening dat er concrete aanwijzingen bestaan dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers, zoals hij, bij overdracht aan België een reëel risico lopen om maandenlang – gemiddeld vijf tot zes maanden – verstoken te blijven van reguliere opvang, noodopvang en daklozenopvang en op straat moeten leven. Het zo langdurig verstoken blijven van asielopvang en moeten leven op straat, met alle gevaren van dien, is naar de mening van eiser in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest en haalt de hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het Jawo-arrest. Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (zie in die zin EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, §§ 252263).
93. Die drempel wordt dus niet bereikt in situaties die, ook al worden zij gekenmerkt door een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden van de betrokken persoon, geen zeer verregaande materiële deprivatie meebrengen waardoor deze persoon in een situatie terechtkomt die zo ernstig is dat zijn toestand kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling.”
Deze asielzoekers komen buiten hun eigen wil en keuzes om terecht in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften.
5.6
Eiser heeft verder nog gewezen op het nieuwsbericht van het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de Rechten van de Mens (FIRM) van 23 september 2024. In juli 2023 heeft onder meer FIRM de maatregelen van de federale regering geëvalueerd. Daarbij is vastgesteld dat de maatregelen die de overheid heeft genomen ontoereikend zijn. Verder staat in het bericht dat de opvangcrisis sinds 2023 alleen maar erger is geworden. De wachttijd voor een plaats in een opvangcentrum kan oplopen tot 9 maanden of langer. Terwijl bepaalde personen onderdak vinden bij kennissen of humanitaire noodopvang worden anderen aan hun lot overgelaten in kraakpanden of op straat. Trauma’s die mensen in hun land van herkomst of op weg naar Europa hebben opgelopen, kunnen door deze precaire leefomstandigheden nog erger worden, aldus het nieuwsbericht.
5.7
Tot slot heeft eiser nog verwezen naar de publicatie van de Raad van Europa van 19 september 2024 van de zaak Camara tegen België (CM/Notes/1507/H46-6-6 (coe.int). Hierin wordt onder meer benoemd dat er nog altijd sprake is van een ernstig tekort aan opvangplekken en dat deze situatie al bestaat sinds de zomer van 2021.
5.8
Eiser stelt zich op het standpunt dat het bij deze stand van zaken op de weg van de minister ligt om te motiveren dat ondanks de slechte opvangsituatie in België nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser concludeert dat de minister dit niet deugdelijk heeft gemotiveerd, temeer daar uit de stukken blijkt dat asielzoekers soms (meer dan) zes maanden moeten wachten voordat zij een plek krijgen in de reguliere of noodopvang.
Het verweer van de minister
6. De minister stelt dat er in België thans geen wezenlijk andere situatie bestaat dan die waarover de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 13 maart 2024. De minister bestrijdt dat alleenstaande mannelijke asielzoekers maandenlang verstoken blijven van iedere vorm van opvang.
6.1
Daarbij wijst de minister erop dat er naast de reguliere opvang ook noodopvang en daklozenopvang bestaat. Noodopvang wordt ook geboden langs niet federaal gefinancierde weg. De minister concludeert dat, hoewel de situatie niet ideaal is en er sprake is van onzekerheid, er wel onderdak en elementaire voorzieningen worden geboden, zodat de ondergrens bedoeld in het arrest Jawo niet wordt gehaald.
Beoordeling door de rechtbank
Asielzoekersopvang in België
7. Vaststaat dat België in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Met het van België ontvangen claimakkoord heeft België ook gegarandeerd dat het een - opvolgende - asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen. Ter beoordeling ligt voor of eiser, gelet op het nijpende tekort aan reguliere opvangplaatsen en noodopvangplaatsen, bij overdracht aan België ervoor moet vrezen dat de onverschilligheid van de autoriteiten tot gevolg zou hebben dat hij, terwijl hij volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
7.1
In de reeds genoemde Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 heeft de Afdeling geconcludeerd dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij bij de toepassing van de Dublinverordening voor België terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een reëel risico lopen dat zij
bij overdracht aan België terecht komen in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er wel tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen, maar dat deze tekortkomingen niet betekenen dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen.
7.2
Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft in een uitspraak van 12 oktober 2023 [6] de door die zittingsplaats in een eerdere tussenuitspraak van 19 juli 2023 [7] aan de Belgische autoriteiten gestelde vragen over de asielopvang in België en de daarop door die autoriteiten gegeven antwoorden weergegeven. Op basis van de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie concludeerde de rechtbank dat er een gerede kans bestaat dat alleenstaande, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers hun toevlucht moeten nemen tot opvang in een voorziening voor daklozen. Tevens blijkt uit die informatie dat de Belgische autoriteiten erkennen dat de gang naar de rechter geen effectief rechtsmiddel is omdat Fedasil (de Belgische vreemdelingendienst) niet kan voldoen aan uitspraak van de rechter als die beveelt om - adequate - opvang te bieden, zodat dit ook niet van eiser kan worden gevergd. Ook zittingsplaats Rotterdam komt tot een dergelijke conclusie in haar einduitspraak van 21 augustus 2024 [8] .
Dak- en thuislozenopvang
8. De rechtbank leidt uit de beschikbare landeninformatie af dat asielzoekers die op de wachtlijst staan in afwachting van een reguliere opvangplaats kunnen verblijven in de noodopvang. In de door eiser overgelegde stukken wordt benoemd dat een deel van de asielzoekers zich genoodzaakt ziet om te verblijven in kraakpanden, maar of dat een situatie is die voortkomt uit een gebrek aan (nood)opvangplaatsen en daklozenopvang of uit eigen keuzes kan de rechtbank uit deze stukken niet afleiden. De meerderheid van de noodopvangplaatsen biedt 24-uursopvang en bevat in elk geval de basisvoorzieningen: onderdak, voedsel, toegang tot sanitaire voorzieningen, kleding en sociale basisondersteuning. Uit onder meer het rapport van Dashboard blijkt echter dat er ook met de noodopvang te weinig plaatsen zijn. Als gevolg hiervan zijn er asielzoekers – met name de groep alleenstaande, meerderjarige niet-kwetsbare mannen – die aangewezen zijn op de dak- en thuislozenopvang, waar in beginsel (alleen) nachtopvang geboden wordt.
8.1
Eiser stelt dat er ook met de daklozenopvang naast de reguliere en noodopvang nog onvoldoende plaatsen zijn. Daarbij verwijst hij naar het rapport van Dashboard. Naar het oordeel van de rechtbank is met dit rapport, noch uit de overige stukken in het dossier, een duidelijk beeld geschetst van een tekortschietend aantal daklozenopvangplaatsen in België. Het rapport van Dashboard zegt namelijk alleen iets over de daklozenopvang in Brussel. Eiser heeft in zoverre zijn stelling, dat de minister niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat België aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, onvoldoende onderbouwd.
8.2
De vraag waarvoor de rechtbank zich vooral geconfronteerd ziet is of de dak- en thuislozenopvang voldoet aan de minimumnorm als bedoeld in de Opvangrichtlijn dan wel of deze vorm van (tijdelijke) opvang kan voorkomen dat een Dublinterugkeerder die hierop aangewezen is in een situatie terecht komt van zeer verregaande materiële deprivatie, zoals bedoeld in het arrest Jawo.
8.2
In overweging 92 van de Nederlandse vertaling van het arrest Jawo is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat steltom te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte(…).”.
8.3
In de originele Duitstalige versie van het arrest Jawo is in overweging 92 vermeld:

Diese besonders hohe Schwelle der Erheblichkeit wäre erreicht, wenn die Gleichgültigkeit der Behörden eines Mitgliedstaats zur Folge hätte, dass eine vollständig von öffentlicher Unterstützung abhängige Person sich unabhängig von ihrem Willen und ihren persönlichen Entscheidungen in einer Situation extremer materieller Not befände, die es ihr nicht
erlaubte,ihre elementarsten Bedürfnisse zu befriedigen, wie insbesondere sich zu ernähren, sich zu waschen und eine Unterkunft zu finden(…).”.
8.5
Tot slot luidt deze overweging 92 in de Engelse vertaling:

That particularly high level of severity is attained where the indifference of the authorities of a Member State would result in a person wholly dependent on State support finding himself, irrespective of his wishes and personal choices, in a situation of extreme material poverty that does not allow himto meet his most basic needs, such as, inter alia, food, personal hygiene and a place to live(…).”.
8.6
De meest elementaire behoeften waarin moet worden voorzien zijn dus eten, persoonlijke hygiëne en een ‘Unterkunft’, dat kan worden vertaald als ‘accommodatie’, ‘verblijfsplaats’, ‘onderkomen’ of, zoals in de Nederlandse vertaling van het arrest Jawo, als ‘woonruimte’. Hoe het laatste element – eine Unterkunft – precies moet worden uitgelegd is naar het oordeel van de rechtbank dus niet eenduidig op te maken uit de verschillende taalversies, maar deze lijken wel te duiden op een zekere mate van bestendig onderkomen waar de asiel zoeker – al dan niet ook overdag – kan verblijven, Gelet hierop rijst de vraag of de tekortkoming in het Belgische opvangsysteem onder de drempel blijft van het Jawo arrest indien slechts wordt voorzien in een verblijfplaats of onderkomen voor de nacht omdat het Hof van oordeel is dat wel degelijk moet worden voorzien in een plaats om te wonen, te leven en te verblijven.
8.7
Het antwoord op de onder 8.1 opgeworpen vraag is naar het oordeel van de rechtbank van belang omdat het duidelijk is dat, als deze vorm van daklozen(nacht)opvang niet zou mogen worden meegerekend omdat daarmee de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid – en overigens ook de minimumnormen van de Opvangrichtlijn wordt overschreden – er in België een dusdanig structureel tekort aan (nood)opvang is dat aannemelijk is dat een alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke Dublinterugkeerder, zoals eiser, na overdracht terecht komt in een situatie die strijdig is met artikel 4 van het Handvest, temeer omdat uit het AIDA-rapport van mei 2024 (pagina 103) volgt dat het gemiddeld zes maanden duurt voordat asielzoekers die op de wachtlijst staan opvang krijgen. Een periode van zes maanden – en zelfs langer – wordt ook genoemd in de brieven van maart en september 2023 van de Belgische autoriteiten.
8.8
De rechtbank is van oordeel dat de minister nader had moeten motiveren waarom het - soms wel langer dan zes maanden - moeten bivakkeren in de daklozenopvang voor asielzoekers, waaronder Dublinterugkeerders, niet door de ondergrens van het arrest Jawo zakt.

Conclusie

9. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank in bovengenoemde zin onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de minister – eventueel aan de hand van onderzoek – nader zal moeten motiveren dat de leefomstandigheden in de Belgische daklozenopvang voldoen aan de minimumgrens bedoeld in arrest Jawo. Om deze reden acht de rechtbank het evenmin aangewezen om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden na bekendmaking van deze uitspraak.
9.1
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van ’t Klooster, voorzitter, mr. C.T.C. Wijsman en mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 5 december 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:EU:C:2019:218.
2.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2021:199.
3.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2024:896.
4.Vindplaats: ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6.ELCI:NL:RBDHA:2023:15458.