ECLI:NL:RBDHA:2025:4120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dit houdt in dat de rechtbank het besluit van de minister in stand houdt.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 3 oktober 2024 een verzoek om terugname bij Bulgarije ingediend, dat door Bulgarije op 7 oktober 2024 is aanvaard. De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser onvoldoende zijn om het besluit van de minister te weerleggen.

Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming en dat hij in Bulgarije niet menswaardig is behandeld. De rechtbank stelt echter vast dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat er in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Bulgarije.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1] Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist. Dit verzoek staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.2071.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland op 3 oktober 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 7 oktober 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening, aanvaard.
Verwijzing naar hetgeen eerder naar voren is gebracht
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep, dat in de eerste plaats wordt gewezen naar hetgeen eerder naar voren is gebracht, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op hetgeen naar voren is gebracht door eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of toereikend is, niet bespreken.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit?
6. Eiser stelt dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, omdat de minister een standaard voornemen heeft uitgebracht waarin zij niet is ingegaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 oktober 2024 [4] , waarin wordt geoordeeld dat de minister in het voornemen gemotiveerd moet ingaan op de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en het voornemen moet toespitsen op de concrete feiten en omstandigheden die zijn aangedragen.
6.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [5] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meengenomen in de motivering van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser stelt dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser betoogt dat hij in Bulgarije niet juist en onmenselijk is behandeld. Hij stelt bij aankomst in Bulgarije te zijn gearresteerd, in detentie te zijn gezet en te zijn mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten. Bovendien wist eiser niet dat hij een asielaanvraag in Bulgarije had ingediend. Eiser voert aan dat Bulgarije zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn en dat de faciliteiten en opvang in Bulgarije slecht zijn. Eiser verwijst hierbij naar een document van Vluchtelingenwerk. [6] Ten slotte stelt eiser dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM en dat hij vreest terug te worden gestuurd naar Afghanistan.
7.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn als de tekortkomingen structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [7]
7.2
De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om in een onmenselijke of vernederende situatie in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht te komen als gevolg van een fundamentele structurele systeemfout in de asielprocedure of opvangvoorzieningen aldaar. Daarbij is terecht van belang geacht dat uit recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat in zijn algemeenheid ten opzichte van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 23 mei 2024 [8] , 3 juni 2024 [9] , 27 juni 2024 [10] ,19 augustus 2024 [11] en 29 oktober 2024. [12] In deze uitspraken zijn de zorgen over de toegang tot en de situatie in de opvangcentra en de toegang tot rechtsbijstand betrokken.
7.3
Eiser heeft daarbij zijn stellingen ook niet onderbouwd met stukken. Zoals onder 7.2 overwogen kan ten aanzien van Bulgarije nog altijd worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister mag er daarom op vertrouwen dat Bulgarije handelt overeenkomstig de Opvangrichtlijn. Mocht eiser toch problemen ervaren, dan kan eiser zich wenden tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijg geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348).
6.“Veelgestelde vragen – Dublinterugkeerders Bulgarije”, juli 2024, Vluchtweb.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.