ECLI:NL:RBDHA:2025:3512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
23/7889 en 24/842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de terugvordering van zorgtoeslag op basis van vermogensgrenzen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, met zaaknummers SGR 23/7889 en SGR 24/842, is de rechtbank geconfronteerd met de beroepen van eiseres tegen de definitieve berekening van haar zorgtoeslag over de jaren 2013 en 2018. Eiseres ontving voorschotten zorgtoeslag, maar de Dienst Toeslagen heeft haar recht op zorgtoeslag vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen zorgtoeslag teruggevorderd, omdat haar vermogen de vermogensgrens overschreed. Eiseres betwistte deze terugvordering en stelde dat zij recht had op zorgtoeslag vanwege een negatief vermogen. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen zich terecht baseerde op de gegevens uit de Basisregistratie Inkomen (BRI) en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor zorgtoeslag, aangezien haar vermogen in de relevante jaren de vastgestelde grenzen overschreed. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een matiging van de terugvordering rechtvaardigden. Eiseres verzocht ook om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de overschrijding gerechtvaardigd was door bijzondere omstandigheden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/7889 en SGR 24/842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A.F. van Hecke),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de (herziene) definitieve berekening van haar zorgtoeslag over de jaren 2013 en 2018.
1.1.
Met de primaire besluiten van 16 maart 2018 en 6 mei 2022 heeft verweerder het recht van eiseres op zorgtoeslag definitief vastgesteld op nihil en de eerder toegekende zorgtoeslag van haar teruggevorderd. In de bestreden besluiten van 21 november 2023 en
19 december 2023 zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. Eiseres heeft voor de jaren 2013 en 2018 voorschotten zorgtoeslag ontvangen. Met de primaire besluiten heeft verweerder de zorgtoeslag van eiseres vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen zorgtoeslag teruggevorderd, omdat het vermogen van eiseres de vermogensgrens voor de zorgtoeslag overschrijdt.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met de terugvordering van de zorgtoeslag. Eiseres heeft een negatief vermogen en daarom heeft zij recht op zorgtoeslag. Verweerder mocht niet uitgaan van de Basisregistratie Inkomen (BRI).
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder kan niet afwijken van het inkomensgegeven zoals dat is vastgelegd in de BRI. Omdat het vermogen van eiseres in de relevante jaren de vermogensgrens voor de zorgtoeslag overstijgt, komt zij niet in aanmerking voor zorgtoeslag. Bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag moet verweerder de aanslag inkomstenbelasting volgen zoals die is vastgesteld door de inspecteur van de inkomstenbelasting (inspecteur). Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen, is niet gebleken.
Wat zijn de regels?
5. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. [1] Om de draagkracht te bepalen moet verweerder zich baseren op het toetsingsinkomen. [2] Het toetsingsinkomen en het vermogen worden door de inspecteur vastgesteld en geregistreerd in de BRI. [3] Verweerder moet het inkomen en vermogen in aanmerking nemen zoals dat volgt uit de BRI. [4] Er bestaat geen aanspraak op zorgtoeslag als uit de BRI volgt dat de grondslag sparen en beleggen van de aanvrager in de jaren 2013 en 2018 meer bedraagt dan € 80.000 respectievelijk € 83.415. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bevoegd is om de primaire en de bestreden besluiten te nemen omdat hij binnen de wettelijke termijnen heeft beslist. [6]
Terugvordering
7. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij de berekening van de zorgtoeslag over de jaren 2013 en 2018 gebruik moet maken van de inkomensgegevens van eiseres uit de BRI. Uit de BRI blijkt dat de grondslag sparen en beleggen van eiseres over de jaren 2013 en 2018 onderscheidenlijk € 262.876 en € 408.832 bedraagt. Dit betekent dat eiseres voor deze jaren dus geen recht had op zorgtoeslag. De eerdere toekenning van de zorgtoeslag is dan ook terecht herzien. De verwijzing van eiseres naar de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2021, [7] maakt dat niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding om schending van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het beginsel van détournement de pouvoir aan te nemen. Van machtsmisbruik is ook niet gebleken.
7.1.
Als hoofdregel geldt dat het volledige bedrag aan zorgtoeslag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd. [8] Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, als de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder verwijst in de bestreden besluiten naar het Verzamelbesluit Toeslagen [9] (Verzamelbesluit) waarin het beleid over het matigen van de terugvordering van toeslagen is opgenomen. Volgens dat beleid kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich
verzetten tegen gehele terugvordering; een overschrijding van de vermogensgrens is geen bijzondere omstandigheid. In het Verzamelbesluit is ook vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat namelijk de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er in het geval van eiseres geen bijzondere omstandigheden zijn die ertoe nopen om van de (gehele) terugvorderingen af te zien. Het voorgaande betekent dat verweerder de ten onrechte verleende zorgtoeslag mocht terugvorderen.
Verzoek om schadevergoeding
8. Eiseres heeft op de zitting verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is overschreden als de behandeling van het bezwaar en het beroep gezamenlijk langer duurt dan twee jaar. Verweerder heeft het oudste bezwaarschrift ontvangen op 21 maart 2018 en daarop beslist bij het bestreden besluit van 19 december 2023. Tot de datum van deze uitspraak zijn afgerond zeven jaren verstreken, zodat de redelijke termijn van twee jaar in beginsel met vijf jaar is overschreden.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval echter bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen. De zaken van eiseres zijn namelijk op verzoek van haar gemachtigde aangehouden tot het moment dat duidelijkheid bestond over de uitkomst van de procedures bij de inspecteur tegen de aanslagen inkomstenbelasting. Als gevolg hiervan is de overschrijding van de redelijke termijn ontstaan. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij van de inspecteur geen melding krijgt op het moment dat de daar lopende procedures zijn afgerond en daarom afhankelijk is van informatie afkomstig van de bezwaarmaker. Verweerder heeft die informatie (pas) ontvangen op het moment dat de aanvullende gronden door eiseres werden ingediend op 25 oktober 2023. De bestreden besluiten zijn vrij kort daarna genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de periode gelegen tussen het moment van het indienen van het bezwaarschrift en het indienen van de aanvullende gronden, aan te merken als een aan eiseres toe te rekenen bijzondere omstandigheid. Dat betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.
8.2.
Voor zover eiseres met haar verzoek om schadevergoeding het oog heeft op andere (immateriële) schade dan hiervoor bedoeld, overweegt de rechtbank dat het
verzoek van eiseres beoordeeld moet worden aan de hand van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dit artikel luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten op 1 juli 2013. [10] De rechtbank ziet ook in zoverre geen aanleiding voor toekenning van een schadevergoeding, nu de rechtbank alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid heeft om een partij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. De gemaakte proceskosten in andere procedures van eiseres en het in die zaken betaalde griffierecht, valt buiten de reikwijdte van de onderhavige beroepen. De verzoeken om schadevergoeding worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt).
2.Artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
3.Artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, onder o, van de Awir, in samenhang met artikel 21,
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1729.
5.Artikel 2a, eerste lid, van de Wzt (tekst 2013 en 2018).
6.Artikel 19, eerste lid van de Awir bepaalt dat verweerder binnen zes maanden na de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting een beschikking moet nemen over een toeslag. Artikel 21, tweede lid, van de Awir bepaalt dat de bevoegdheid van verweerder om een voorschot te herzien of een toeslag vast te stellen ten nadele van de aanvrager vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft, vervalt.
8.Artikel 26, tweede lid, van de Awir.
9.Nr. 2022-21478.
10.Op een tot de bestuursrechter gericht verzoek om verweerder tot schadevergoeding te veroordelen, is titel 8.4 van de Awb niet van toepassing, maar het recht zoals dat voor 1 juli 2013 gold. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2471.