ECLI:NL:RBDHA:2025:2525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf onder beperking verblijf bij familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 21 september 2022, en het bezwaar van eisers werd op 1 augustus 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van beschermenswaardig familieleven, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Eisers zijn minderjarig en hebben de Syrische nationaliteit. Ze hebben een aanvraag ingediend voor een mvv om bij hun meerderjarige broer in Nederland te verblijven. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minderjarige eisers onvoldoende zijn meegewogen in de afweging door verweerder. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens worden de proceskosten aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32748

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres 1,
[eiser] ,V-nummer: [v-nummer 2] , eiser en
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 2,
tezamen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers, H. Rida als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres 1 is geboren op [geboortedag 1] 2006, eiseres 2 is geboren op [geboortedag 2] 2011 en eiser is geboren op [geboortedag 3] 2008. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Eisers hebben op 6 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij hun meerderjarige broer, [naam] (referent). Referent heeft de Syrische nationaliteit en heeft sinds 24 juni 2021 een asielvergunning.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er weliswaar sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en eisers in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] , maar de belangenafweging valt in het nadeel van eisers uit. Het belang van de Nederlandse staat weegt zwaar in het nadeel van eisers en weegt uiteindelijk niet op tegen de vastgestelde objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren het volgende aan. De bevoegde beslissingsautoriteit op het moment van het bestreden besluit was de minister van Asiel en Migratie. Aangezien het bestreden besluit is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is de beslissing genomen door een onbevoegde beslissingsautoriteit. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging te weinig gewicht toegekend aan de aard en intensiteit van het gezinsleven tussen eisers en referent. Eisers waren ten tijde van de aanvraag nog minderjarig en verweerder heeft het belang van het kind onvoldoende meegewogen. Zo zijn eisers weeskinderen, verblijven onder schrijnende omstandigheden in Syrië, worden slecht behandeld door hun verzorgende opa en oma, voor eiser dreigt militaire dienst en eiseressen dreigen door hun oom uitgehuwelijkt te worden. Verweerder heeft bij het maken van de belangenafweging teveel gewicht toegekend aan het economisch belang van de Nederlandse overheid. Iedere nieuwkomer komt tijdelijk ten laste van de openbare kas en referent heeft nooit aangegeven blijvend gebruik te willen maken van de Nederlandse sociale voorzieningen. Ter onderbouwing van hun standpunt wijzen eisers op meerdere uitspraken. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht de minister van Asiel en Migratie. Nu het bestreden besluit op 1 augustus 2024 is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is er sprake van een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren omdat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Ten slotte heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd dat verweerder het bestreden besluit voor zijn rekening neemt.
De belangenafweging
7. Niet in geschil is dat eisers familieleven hebben met hun meerderjarige broer in de zin van artikel 8 van het EVRM. Wel in geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eisers onvoldoende afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van de minderjarige eisers onvoldoende heeft betrokken in de belangenafweging. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat de situatie bij de opa en oma mogelijk niet ideaal is, maar dat op basis hiervan geen verblijf wordt toegestaan. Daar is een aanvraag op basis van artikel 8 van het EVRM niet voor bedoeld. [3] Verweerder heeft dit standpunt in het verweerschrift en ter zitting nader toegelicht door te stellen dat de band tussen de minderjarige kinderen en hun primaire verzorgers prevaleert boven de band met referent, omdat zij sinds september 2017 niet meer met referent samenwonen en niet is gebleken dat de primaire verzorgers de zorg en de opvoeding niet kunnen dragen. Ook weegt verweerder mee dat referent eisers niet financieel kan ondersteunen, omdat hij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Hiermee miskent verweerder dat eisers, nadat de ouders van eisers gevangen zijn genomen, bij de opa en oma van vaders kant werden geslagen en onvoldoende eten kregen. Vervolgens zijn eisers naar de oma van moeders kant verhuisd, maar ook hier is de zorg zeer beperkt, is er geen geld en worden zij geslagen. Voor eiseressen geldt bovendien dat zij bedreigd worden door uithuwelijking door hun oom. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hij niet betwist dat de situatie bij de primaire verzorgers mogelijk onveilig is voor eisers, gelet op hetgeen referent hierover tijdens de hoorzitting heeft verklaard. De rechtbank vindt dit moeilijk te rijmen met de overweging van verweerder dat het in het belang van de minderjarige kinderen is om bij de familieleden in Syrië te blijven, terwijl er sprake is van een hechte persoonlijke banden met referent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van de minderjarige eisers onvoldoende kenbaar betrokken bij de belangenafweging. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek [4] in het bestreden besluit.
7.2.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van het motiveringsgebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De overige beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen.
10. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814,-. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar van eisers te nemen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Eisers verwijzen naar de volgende uitspraken: uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (De Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345. Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984 en de bevestiging van deze uitspraak door de Afdeling op 2 september 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2123. Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464. Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.
3.Zie de beschikking van 1 augustus 2024, p. 5.
4.Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.