3.1.Door het COa is geconstateerd dat eiser, na een opgelegde time-out, op 23 december 2024 naar het kantoor van de mentoren is gegaan en aldaar zichtbaar is gaan vapen. Na hierop te zijn aangesproken door een mentor, heeft eiser rook in diens gezicht geblazen. Eiser is door de mentor gewezen op de overtreding en deze heeft aangegeven dat dit gedrag van eiser zou resulteren in een boete. De reactie van eiser kenmerkte zich door onverschilligheid en het ontbreken van enige bereidheid tot samenwerking of begrip. Na deze confrontatie heeft eiser zich gericht tot een andere mentor met de vraag om een mes. Op de vraag waarom hij een mes wilde, heeft eiser gewezen op zijn arm, maar verklaarde later dat hij een mes nodig had om eten klaar te maken. Ondanks herhaaldelijke uitleg dat een mes niet kon worden verstrekt bleef eiser aandringen, wat de spanning in de interactie verder deed oplopen. Het gedrag van eiser vergrootte de urgentie om de situatie te de-escaleren. Tijdens een poging om de situatie onder controle te krijgen, is eiser een medebewoner naar het toilet gevolgd en heeft eiser op de toiletdeur geklopt, terwijl de medebewoner zich op het toilet bevond. Toen deze medebewoner de toiletdeur opende, is een confrontatie ontstaan waarbij eiser zich dreigend heeft opgesteld. De mentor heeft fysiek ingegrepen door eiser weg te trekken uit de situatie, maar eiser bleef verbaal agressief en werkte niet mee om terug te keren naar zijn kamer. Tijdens deze escalatie sloeg eiser wild om zich heen, schreeuwde hij luid en richtte zijn bedreigingen opnieuw aan de medebewoner. Nadat eiser naar zijn kamer was gestuurd escaleerde de situatie opnieuw, waarbij mentoren opnieuw hebben moeten ingrijpen. Op het moment dat de situatie enigszins was gestabiliseerd, besloot eiser zonder toestemming zijn kamer te verlaten en naar buiten te gaan. Eiser zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. De gedragingen van eiser zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
4. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 26 december 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 26 december 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
5. Eiser betoogt het volgende. Allereerst wordt opgemerkt dat de plaatsing in de HTL is gebaseerd op incidenten die zouden hebben plaatsgevonden. Volgens het COa zijn dit gedragingen die te kwalificeren zijn als gedragingen die een zeer grote impact hebben. Eiser is het daar niet mee eens. Uit het COa-maatregelenbeleid blijkt dat een incident met een zeer grote impact betrekking heeft op gedrag dat ernstige fysieke schade toebrengt aan een medebewoner of derden. Volgens de uitspraak van 9 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:20825) moet het dan gaan om letsel, ernstige gevolgen of na het incident niet in staat zijn verder te handelen. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat de incidenten letsel hebben veroorzaakt dan wel ernstige gevolgen hebben gehad. De hiervoor genoemde uitspraak bevestigt dat onder andere slaan in het gezicht niet kan worden aangemerkt als een zeer grote impact. Er wordt niet gemotiveerd waarom de incidenten worden aangemerkt als het hebben van een zeer grote impact. Reeds hierom is zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig. Eiser stelt verder dat er geen GZA-akkoord in het dossier aanwezig is. Om deze reden dient eiser onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld en heeft hij recht op een schadevergoeding. Daarnaast is het zonder de GZA-stukken voor ondergetekende niet mogelijk om te beoordelen of het medisch advies alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiser in acht heeft genomen. Eiser is van mening dat het COa nader onderzoek had moeten verrichten en verwijst in dat verband naar een uitspraak van zittingsplaats Groningen van 27 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:20662). Voorts meent eiser dat onvoldoende is onderbouwd waarom in deze zaak niet is gekozen voor een minder ingrijpend middel. De standaardoverweging is daartoe onvoldoende. Eiser verwijst hieromtrent naar de uitspraak van zittingsplaats Groningen van 16 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:7426). Tot slot betoogt eiser dat zowel het plaatsingsbesluit als de HTL-maatregel geen voldoende basis hebben in de wet. Verwezen wordt naar een artikel van A&MR en naar de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 19 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5603). Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2024 en tal van uitspraken van deze rechtbank en deze zittingsplaats. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen doel treffen. Hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel of die uitspraak ingaat, betekent dit zeker niet dat dit had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Het incident dat heeft geleid tot plaatsing
7. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. Zoals reeds uiteengezet in rechtsoverweging 3.1., volgt uit de verslaglegging van het COa, welke feitelijke verslaglegging door eiser niet is betwist, dat eiser op 23 december 2024 zich verbaal en fysiek heeft misdragen tegen zowel mentoren als een medebewoner. Op basis van de door het COa geschetste gang van zaken alsmede de in het plaatsingsbesluit opgenomen impactanalyse van de gevolgen voor de medebewoners, het personeel, de veiligheid en de leefbaarheid binnen de locatie, is de rechtbank van oordeel dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact.
8. Anders dan eiser stelt, bevindt zich in het dossier wel degelijk een op 24 december 2024 gedateerd GZA-akkoord en is daarmee voldoende rekening gehouden met de medische gesteldheid van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere keren een time-out en ROV-maatregelen opgelegd heeft gekregen en dat daarnaast vele malen correctiegesprekken met hem hebben plaatsgevonden. Gelet op het incident en het onveranderde gedrag van eiser, heeft het COa daarom terecht geen lichter middel aan eiser opgelegd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024 gaat niet op, omdat het hier geen gelijke gevallen betreft. In die uitspraak betrof het een vreemdeling die al twee jaar in de opvang van het COa verbleef en nooit incidenten van enige betekenis had veroorzaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en het feit dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.