ECLI:NL:RBDHA:2024:20825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/18780 en NL24.45471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een Algerijnse asielzoeker tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Schenkman, was op 22 oktober 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na beschuldigingen van ernstig fysiek geweld tegen beveiligers in een opvanglocatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 december 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelde dat het COa het incident ten onrechte had aangemerkt als een incident met zeer grote impact. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van letsel of pijn bij de beveiligers en dat de gedragingen van eiser niet als zodanig ernstig konden worden gekwalificeerd. Hierdoor werd het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond verklaard, wat ook gevolgen had voor de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.225,00 aan eiser voor de onterecht opgelegde beperking van zijn bewegingsvrijheid, en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.750,00, te verdelen tussen het COa en de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/18780 en NL24.45471

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 22 oktober 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 22 oktober 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bestreden besluiten
1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 22 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen met een zeer grote impact. Volgens het COa zijn deze gedragingen, wat betreft aard en omvang, zodanig ernstig dat zij plaatsing in de HTL rechtvaardigen.
1.1.
Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat eiser op 16 oktober 2024 op de opvanglocatie in Budel Cranendonck ernstig fysiek geweld heeft gebruikt tegen de beveiliging van het AZC. Eiser heeft een beveiliger met zijn vuist in het gezicht geslagen en heeft deze beveiliger bespuugd en geraakt in het gezicht. Vanwege de aanhoudende escalatie van eiser zag het COa zich genoodzaakt om de hulpdiensten in te schakelen via 112. Eiser weigerde ook de instructies van de politie op te volgen en bleef escaleren. Hij wilde niet meewerken aan zijn aanhouding en bleef schelden in Arabische scheldwoorden, aldus de weergave van het COa.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 22 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 22 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Het beroep ten aanzien van het plaatsingsbesluit

Wordt gehandeld in strijd met de goede procesorde?
3. Eiser heeft aanvullend op zijn gronden van beroep een document overgelegd. Eiser verzoekt de rechtbank dit document te betrekken bij haar beoordeling. Eiser voert aan dat hij dit stuk pas op een laat moment heeft kunnen aanleveren, aangezien het oorspronkelijk in de Arabische taal was opgesteld. Hij heeft derhalve moeten wachten op een vertaling, die eerst op 5 december is uitgevoerd.
3.1.
Namens het COa en de minister is bezwaar gemaakt tegen het toelaten van het vermelde document. Zij achten dit in strijd met de goede procesorde.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het betreffende document op 6 december om 7:30 uur door de gemachtigde van eiser is geüpload in het digitale dossier. De rechtbank acht de door eiser gegeven verklaring dat het document vanwege de vertaling pas op 5 december beschikbaar kwam, een plausibele reden waarom het document niet eerder kon worden ingediend. De rechtbank is, anders dan de minister heeft betoogd, van oordeel dat het betrekken van dit document niet in strijd is met de goede procesorde. Hierbij overweegt de rechtbank dat de minister, gelet op het tijdstip van indiening en het aanvangstijdstip van de zitting om 11:30 uur, voldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van het document en het een en ander te verifiëren voorafgaand aan de zitting. Bovendien merkt de rechtbank op dat de inhoud van het document, gelet op de aard ervan, reeds bekend moet worden verondersteld bij het COa, nu het een stuk betreft dat afkomstig is van de eigen beveiliging van het COa. De rechtbank zal het document derhalve betrekken bij haar beoordeling.
Is er sprake van een incident met zeer grote impact?
4. Niet in geschil is dat er omtrent eiser geen eerdere incidenten binnen het COa bekend zijn.
5. Eiser bestrijdt het incident als zodanig en stelt dat het incident ten onrechte is aangemerkt als een incident met zeer grote impact. Eiser betoogt dat hij de beveiliger niet in het gezicht heeft bespuugd en hem ook niet heeft geslagen, maar dat de beveiligingsmedewerkers hem hebben geslagen, waardoor eiser gewond raakte aan zijn linkeroog. Eiser meent hooguit te hebben gescholden en stelt dat er daarom slechts sprake kan zijn van een gedraging met geringe impact, hetgeen volgens hem onvoldoende grond biedt voor de plaatsing in de HTL. Eiser wijst verder op het document dat hij heeft geüpload, te weten de kennisgeving van seponering, waaruit blijkt dat het interventieteam heeft besloten om eiser niet strafrechtelijk te vervolgen. Dit ondersteunt volgens eiser het standpunt dat er geen sprake is van een incident met zeer grote impact. Eiser benadrukt tevens dat de oplegging van de HTL-maatregel pas vier dagen na het gesprek met eiser heeft plaatsgevonden, hetgeen eveneens een indicatie is dat het incident niet wordt beschouwd als een incident van zeer grote of grote impact.
6. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident ten onrechte heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. Uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat een incident kan worden aangemerkt als een incident met zeer grote impact indien het gedrag van de bewoner gericht is op het toebrengen van ernstige fysieke schade aan een medebewoner of derden. [2] Zoals blijkt uit de beschrijving van het COa, heeft eiser meer dan enkel verbaal agressief gedrag vertoond door de beveiliger in het gezicht te spugen en met de vuist te slaan. De rechtbank acht dit gedrag mogelijk van grote impact, maar komt niet tot de conclusie dat er sprake is van een situatie van zeer grote aard. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, zoals blijkt uit het verslag, de vuistslag van eiser op de linkerzijde van het gezicht heeft plaatsgevonden. Niet is echter gebleken van letsel of pijn. Evenmin is gebleken dat de beveiliger, IBT1A, na het incident niet meer in staat was om te handelen. Integendeel, samen met collega IBT2A heeft hij de actie uitgevoerd om eiser naar de grond te brengen.
6.1.
De beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
7. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dit besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.

Conclusie en gevolgen.

8. De rechtbank gaat er in het licht van bovenstaande vanuit dat sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 1.225,00 (€ 25,- per dag) nu hij ten onrechte gedurende negenenveertig dagen, namelijk van 22 oktober 2024 tot en met 9 december 2024, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.225,00.
8.1.
De rechtbank ziet aanleiding om het COa en de minister ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
- vernietigt het plaatsingsbesluit;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.225,00;
- veroordeelt de minister en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 9 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/18780. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.45471.
2.Zie paragraaf 4.1. van het Maatregelenbeleid.