ECLI:NL:RBDHA:2025:221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/6720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning van ziekte als beroepsziekte in het kader van een arbeidsconflict met de korpschef van politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om erkenning van haar ziekte als beroepsziekte beoordeeld. Eiseres, werkzaam bij de politie, heeft een verzoek ingediend na een arbeidsconflict met haar werkgever, de korpschef van politie. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van het verzoek door verweerder, die dit besluit baseerde op de afwezigheid van objectief uitzonderlijke omstandigheden die de ziekte in overwegende mate zouden hebben veroorzaakt, terecht is. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar psychische klachten voortvloeien uit buitensporige werkomstandigheden of dat er een causaal verband bestaat tussen haar ziekte en de aan haar opgedragen werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden die eiseres aanvoert niet voldoen aan de eisen voor erkenning van een beroepsziekte, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6720

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Aantjes),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. W.A.N. Bot en mr. A.M.G. Kho).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om haar ziekte als beroepsziekte te erkennen.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 3 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft de gronden van beroep aangevuld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres was sinds 1994 werkzaam bij de politie, vanaf april 2019 in de functie van teamchef van het basisteam Leiden-Midden. Vanaf mei 2019 heeft eiseres publiekelijk (via sociale media) gewezen op omstandigheden bij de politie en de wijze waarop deze werden opgepakt. Tussen eiseres en verweerder ontstond hierdoor uiteindelijk een arbeidsconflict. Bij besluit van 18 februari 2021 heeft verweerder eiseres eervol ontslagen vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. Dit ontslagbesluit is in stand gelaten door de rechtbank bij uitspraak van 28 juni 2022 [1] .
2.1.
Op 18 juni 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld. Zij ervaart stressklachten, haaruitval, paniekaanvallen, slaapdeprivatie, nachtmerries, depressie, kapotte tanden door het knarsetanden, heftige hoofdpijnaanvallen, aanspanning van de schouder- en nekspieren, hartklachten, maagklachten en hyperventilatie. De klachten komen volgens eiseres voort uit de onterechte aanvallen op haar op het werk, onterechte aannames en veronderstellingen, intimidatie, leugens, smaad en laster en pogingen van haar werkgever om haar in de media in een kwaad daglicht te stellen. Bij brief van 11 december 2020 heeft eiseres verweerder verzocht om erkenning van haar beroepsziekte. De bedrijfsarts adviseert op 5 januari 2021 dat er sprake is van een beroepsziekte.
Wat heeft verweerder besloten?
3. In het primaire besluit geeft verweerder aan dat hij een juridische toets aanlegt voor het verzoek tot erkenning van de beroepsziekte. Daarvoor is van belang dat de ziekte van eiseres in overwegende mate is veroorzaakt door de opgedragen werkzaamheden dan wel bijzondere omstandigheden waaronder eiseres deze heeft verricht. Voor het door eiseres genoemde incident bij het bureau Hoefkade geeft verweerder aan dat eiseres weliswaar degene was die de betrokken leidinggevende geïnformeerd heeft over de misstanden maar de betreffende collega viel niet onder de verantwoordelijkheid van eiseres. Eiseres was dan ook niet betrokken bij de verdere afhandeling van die melding.
Het gebruik van sociale media door eiseres valt volgens verweerder ook niet onder de haar opgedragen werkzaamheden als teamchef Leiden-Midden, dan wel bijzondere werkomstandigheden waaronder eiseres heeft moeten werken. De rechtbank heeft in de ontslaguitspraak geconcludeerd dat zij alles overziend geen grond ziet voor het oordeel dat sprake is van een overwegend aandeel van de politie in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde arbeidsverhouding. Daarmee is ook niet voldaan aan het criterium voor beroepsziekte uit artikel 1, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Daarnaast heeft eiseres onvoldoende aangetoond dat sprake is van buitensporige werkzaamheden of werkomstandigheden.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de bezwaaradviescommissie van 18 juli 2023, dit standpunt gehandhaafd. Volgens verweerder is eiseres op een correcte, constructieve manier aangesproken op haar gedrag en de effecten daarvan op collega’s en de organisatie. Daarbij heeft verweerder eiseres meerdere malen de hand gereikt om haar boodschap op de kaart te zetten en om de ontstane situatie te de-escaleren. Het lukte niet om eiseres tot rede en samenwerking te brengen. Zij heeft verzoeken, waarschuwingen en handreikingen in de wind geslagen en aangegeven dat zij door zou gaan, ongeacht de consequenties. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van buitensporige werkomstandigheden, aldus verweerder.
Verder blijkt uit besluiten van het UWV dat verweerder voldoende gedaan heeft om eiseres te re-integreren na haar uitval. Er is volgens verweerder ook genoeg personeelszorg geboden. Eiseres miskent haar eigen opstelling als zij aanvoert dat er geen personeelszorg was. Zo heeft eiseres in september 2019 nog geweigerd contact te hebben met leidinggevenden. [naam 1] en [naam 2] hebben zich daarna bezig gehouden met de personeelszorg van eiseres. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit werd nagelaten.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres voert aan dat zij te maken heeft gehad met buitensporige werkomstandigheden. Zij wijst op een lange lijst aan gedragingen (28 in totaal) van verweerder. De rechtbank volstaat hieronder met het noemen van enkele daarvan, zoals dat verweerder eiseres ten onrechte verwijten maakte over het verschijnen van berichten in de media. Verweerder stelt onjuiste feiten, zo klopt het niet dat eiseres niet heeft willen samenwerken. Eiseres wilde dat juist wel, maar er zijn haar geen handreikingen gedaan. Ook zijn er door verweerder veel diffamerende uitlatingen over eiseres gedaan in de (landelijke) media. Verweerder heeft geen uitvoering gegeven aan de klokkenluidersregels toen eiseres misstanden meldde. Verweerder weigerde adviezen van de bedrijfsarts op te volgen over onder meer het aanbieden van een psychologisch veilige werkomgeving, de re-integratie en het vaststellen van een beroepsziekte bij eiseres. Verweerder heeft eiseres per 23 oktober 2019 uit haar functie gezet, maar niet in een andere functie geplaatst, terwijl zij (volgens de kamerbrief van 19 november 2019 van minister Grapperhaus) niet op non-actief zou zijn gesteld. Verweerder heeft ook nagelaten aan eiseres personeelszorg te bieden toen zij ziek uitviel.
4.1.
Het doet er volgens eiseres niet toe dat het niet tot haar werkzaamheden behoorde hoe de misstanden op het bureau Hoefkade werden opgepakt. Het gaat om de wijze waarop eiseres door haar leidinggevenden werd behandeld nadat zij de misstanden meldde. Eiseres is ook niet ziek geworden door het gebruik van sociale media, maar door de wijze waarop zij nadien door de politieorganisatie is behandeld.
4.2.
Verweerder heeft zich niet gehouden aan de adviezen van de bedrijfsarts in het kader van de re-integratie. Dat levert ook een buitensporige omstandigheid op. De bedrijfsarts heeft in het advies van 21 juli 2020 aangegeven dat eiseres rust nodig heeft. Verweerder oefende echter druk uit om een vaststellingsovereenkomst te tekenen. Pas op 7 oktober 2020 neemt de heer [naam 2] contact op met eiseres over haar ziekte. Opvallend is dat hij gegevens over de arbeidsongeschiktheid vastlegt in een verslag, terwijl dit niet toegestaan is. Volgens de bedrijfsarts is er sprake van een beroepsziekte.
4.3.
Het gedrag van de heer [naam 1] naar eiseres toe maakt dat verweerder zich niet aan de zorgplicht heeft gehouden. [naam 1] was voor een periode verantwoordelijk voor de personeelszorg van eiseres, maar was tegelijkertijd betrokken bij rechtspositionele besluiten.
4.4.
Aanvullend voert eiseres nog aan dat verweerder haar gevraagd heeft om interviews te geven aan NRC en Volkskrant. Daarmee waren dat aan haar opgedragen werkzaamheden. Eiseres handelde in overeenstemming met alle wet- en regelgeving door misstanden te melden. Eiseres doet verder een beroep op het benadelingsverbod uit de klokkenluidersregeling. De leiding wist van het negatieve gedrag, zoals intimidatie, richting eiseres, zo heeft eiseres dat tijdens haar gesprek met de heer Van Musscher meerdere malen aangegeven.
Wat is het toetsingskader?
5. In artikel 1, aanhef en onder y, van het Barp is bepaald dat onder een beroepsziekte wordt verstaan een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
5.1.
Uit deze bepaling volgt dat er tussen de opgedragen werkzaamheden en de beperkingen causaal verband moet bestaan. Naar vaste rechtspraak is een dergelijk causaal verband pas aanwezig indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of de werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de beperkingen daadwerkelijk hebben veroorzaakt. [2] Het is aan de ambtenaar om dit aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak [3] moeten bij de toepassing van een regeling als in geding eerst de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte meer van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen. De beoordeling hiervan vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat dergelijke buitensporige, in het werk of de werkomstandigheden gelegen factoren zich voordoen.
5.3.
Zoals de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken herhaaldelijk heeft overwogen [4] ligt in het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering besloten dat geen rekening moet worden gehouden met een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Voor zover de werkomstandigheden van een betrokkene hem of haar juist vanwege de subjectieve omstandigheid van zijn of haar verhoogde kwetsbaarheid te veel zijn geworden, is niet voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het opgedragen werk of de arbeidsomstandigheden objectief gezien een buitensporig karakter droegen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak in de ontslagzaak [5] van eiseres vastgesteld dat er tussen eiseres en verweerder op enig moment een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Dit oordeel vormt voor de rechtbank in deze zaak het uitgangspunt, ook al staat het op dit moment nog niet onherroepelijk vast omdat nog niet op het hoger beroep is beslist. Dit betekent dat de rechtbank de vraag of er omstandigheden zijn die objectief gezien buitensporig zijn, beantwoordt tegen de achtergrond van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen.
6.2.
Eiseres draagt omstandigheden aan die zich hebben voorgedaan in het ontstane arbeidsconflict met verweerder en hoe zij die heeft beleefd. Hoewel de rechtbank aanneemt dat een arbeidsconflict mentaal ingrijpend is voor een medewerker, moeten de voor het aannemen van een beroepsziekte redengevende omstandigheden dusdanig objectief uitzonderlijk zijn dat het voor elke redelijk oordelende derde duidelijk is dat deze omstandigheden de ziekte (in overwegende mate) hebben veroorzaakt. Daarnaast moeten deze buitensporige, redengevende omstandigheden voldoende worden onderbouwd met feitelijke en toetsbare gegevens. Eiseres is daarin niet geslaagd. Het had op de weg van eiseres gelegen om de omstandigheden die zij schetst en als buitensporig typeert, met concrete informatie te onderbouwen. Alleen dan kan het bestuursorgaan, en de rechtbank in beroep, toekomen aan de vraag of die omstandigheden objectief gezien buitensporig zijn. Zo heeft eiseres onder meer aangevoerd dat zij tijdens het uitreiken van gratificaties ten overstaan van een grote groep mensen vernederend is toegesproken door een collega. Eiseres zou daarover vervolgens steunbetuigingen per e-mail hebben gekregen. Eiseres heeft deze e-mails niet overgelegd om haar betoog te concretiseren. Het betoog van eiseres dat er een proces van ontmenselijking was, maakt zonder nadere concrete en objectieve onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan de buitensporigheidseis wordt voldaan.
6.3.
De door eiseres genoemde berichten van verweerder in de media laten niet zien dat verweerder zich tegenover eiseres buitensporig heeft gedragen in de ontstane verslechterde verhoudingen. De berichten zijn een reactie van de politie op weer andere berichten in de media over het onderwerp waarvoor eiseres aandacht vroeg. Dat maakt echter nog niet dat er sprake is van smaad en laster aan het adres van eiseres.
6.4.
Ook het feit dat twee politieagenten aan de deur van eiseres kwamen, waardoor zij zich zeer onveilig voelde, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als een buitensporige omstandigheid. Verweerder heeft immers uitgelegd dat dit bezoek uit bezorgdheid voortkwam. Eiseres stelt te weten dat het bezoek een ander doel diende, maar dit heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
6.5.
Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen, [6] kunnen zich in elke werkomgeving frustrerende en minder prettige situaties voordoen, maar dit kan, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, niet als een buitensporige werkomstandigheid worden aangemerkt.
6.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder aan de verklaring van de bedrijfsarts van 5 januari 2021 en de bevestiging daarvan door het team artsen beroepsrisico voorbij mocht gaan. Voorafgaand aan die verklaring zijn geen inlichtingen gevraagd aan verweerder. Bovendien is het primair aan de werkgever (verweerder) om te bepalen of de omstandigheden waaronder eiseres haar werkzaamheden heeft moeten uitvoeren buitensporig waren en of er sprake is van een beroepsziekte. Daarin volgt de rechtbank het standpunt van verweerder.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de psychische klachten van eiseres niet als beroepsziekte worden erkend. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. E.K.S. Mollen en mr. P.T. Heblij, leden, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6162.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2762.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 24 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194, en van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:376.
4.Bijvoorbeeld in de uitspraak van de CRvB van 1 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2270.
5.Zie voetnoot 1.
6.Uitspraak van de CRvB van 4 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4048.