ECLI:NL:RBDHA:2025:20438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/09/659611 / HA ZA 24-42
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van gedaagden in het ECP-concern na financiering door NIBC

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen NIBC BANK N.V. en de gedaagden, die bestuurders waren van het ECP-concern. NIBC heeft schadevergoeding gevorderd op grond van onrechtmatige daad, omdat de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], als bestuurders van de betrokken rechtspersonen, zouden hebben gefaald in hun verantwoordelijkheden. NIBC heeft financiering verstrekt aan het ECP-concern voor hun factoringactiviteiten, maar stelt dat de gedaagden opzettelijk onjuiste informatie hebben verstrekt over de financiële situatie van het bedrijf, waardoor NIBC onterecht heeft gefinancierd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden ernstig persoonlijk verwijtbaar hebben gehandeld door de maandrapportages te manipuleren en vorderingen op te nemen die niet bestonden. De rechtbank heeft de gedaagden aansprakelijk verklaard voor de schade die NIBC heeft geleden als gevolg van hun handelen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/659611 / HA ZA 24-42
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
NIBC BANK N.V.te Den Haag,
eiseres,
hierna te noemen: NIBC,
advocaat: mr. R.L. Ubels,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats 1] ,

niet verschenen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2]te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2023;
- het tegen [gedaagde 1] verleende verstek;
- de akte overlegging producties van NIBC, met producties 1 tot en met 78;
- de akte overlegging aanvullende producties van NIBC, met producties 79 tot en met 85;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met producties 1 tot en met 44;
- de akte uitlaten producties van NIBC, met producties 86 tot en met 129;
- de akte uitlaten producties van [gedaagde 2] , met producties 44 (er zijn twee verschillende producties 44 overgelegd) tot en met 53;
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte wijziging eis van NIBC;
- de akte overlegging aanvullende producties van NIBC, met producties 130 tot en met 171, ingekomen op 25 februari 2025;
- de brief van 25 februari 2025 van [gedaagde 2] , waarin bezwaar wordt gemaakt tegen voornoemde akte overlegging aanvullende producties;
- de brief van 26 februari 2025 van NIBC, waarin wordt gereageerd op het bezwaar van [gedaagde 2] ;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 26 februari 2025 aan partijen, waarin is meegedeeld dat de akte van NIBC niet op voorhand buiten beschouwing wordt gelaten;
- de akte uitlaten en overlegging aanvullende producties van [gedaagde 2] van 5 maart 2025, met producties 54 tot en met 61.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025, samen met de mondelinge behandeling in de gevoegde procedure C/09/675131 / HA ZA 24-953. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De advocaten van NIBC en [gedaagde 2] hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen en deze ter zitting overgelegd. Deze pleitaantekeningen zijn onderdeel van het griffiedossier. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
NIBC is een bank die zich mede richt op het verlenen van financiering aan bedrijven.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in 2014 een factoringbedrijf gestart. Een factoringbedrijf houdt zich bezig met het kopen van vorderingen van bedrijven op derden en met het trachten om die vorderingen te innen. Door factoring wordt een vorm van financiering verstrekt aan de bedrijven van wie de vorderingen worden gekocht.
2.3.
Een vordering die door een factoringbedrijf is gekocht, wordt wel ‘gefactorde vordering’ genoemd, een bedrijf waarvan een factoringbedrijf vorderingen koopt ‘factoring cliënt’ en een debiteur van een gefactorde vordering ‘factoring debiteur’. Partijen hebben deze benamingen in die zin gebruikt in hun processtukken en de rechtbank zal dat ook doen in dit vonnis.
2.4.
Op 31 december 2014 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten behoeve van de exploitatie van het factoringbedrijf de volgende rechtspersonen opgericht:
  • ECP Finance B.V. (hierna: ECP Finance);
  • ECP Nederland B.V. (hierna: ECP Nederland);
  • European Credit Partners N.V. (hierna: ECP N.V.) en
  • Stichting ECPayments.
Van 31 december 2014 tot 3 januari 2020 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] via hun persoonlijke holdingvennootschappen [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. de middellijk bestuurders geweest van ECP Nederland en ECP Finance.
2.5.
In 2016 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] NIBC benaderd over financiering door NIBC van het factoringbedrijf. NIBC stelde als voorwaarde voor het verstrekken van deze financiering dat de tot dan toe bestaande factoringstructuur zou worden aangepast, in die zin dat de gefactorde vorderingen voortaan zouden worden ondergebracht in een op te richten
geringfencetevennootschap (een vennootschap die vanuit het oogpunt van vermogensbescherming (financieel) gescheiden is van andere vennootschappen) en dat er een stichting zou worden opgericht waaraan de factoring debiteuren voortaan hun vorderingen zouden moeten voldoen.
2.6.
In het kader van de door NIBC verlangde aanpassing van de factoringstructuur zijn in april 2017 de volgende rechtspersonen opgericht:
  • ECP Factoring B.V. (hierna: ECP Factoring);
  • Stichting ECPay (hierna: ECPay);
  • Stichting ECP Factoring Holding;
  • de trustmaatschappij TMF Management B.V. (hierna: TMF).
Stichting ECP Factoring Holding houdt alle aandelen in ECP Factoring. TMF is statutair bestuurder van ECP Factoring, van ECPay en van Stichting ECP Factoring Holding.
2.7.
De vennootschapsrechtelijke verhoudingen tussen de ECP-rechtspersonen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanaf april 2017 kunnen als volgt schematisch worden weergegeven (schema gemaakt door de rechtbank):
2.8.
Op 24 mei 2017 is er een schriftelijke overeenkomst in de Engelse taal gesloten tussen NIBC, ECP Factoring, ECP N.V., ECP Nederland, Stichting ECP Factoring Holding, ECPay, ECP Finance en TMF. Deze overeenkomst is door partijen aangeduid als de Senior Facility Agreement (hierna: de SFA). Op grond van de SFA heeft NIBC een financiering (‘de Senior Loan’) aan ECP Factoring verstrekt van (initieel) € 20 miljoen. In de SFA is verder neergelegd dat ook ECP N.V. een financiering aan ECP Factoring verstrekt (‘de Junior Loan’).
2.9.
In Schedule 5 bij de SFA is een aantal afspraken neergelegd over de voorwaarden waaraan de vorderingen die vanuit het ECP-concern worden aangekocht met de financiering van NIBC, moeten voldoen. Het betreft de volgende voorwaarden:
  • i) de vordering is overdraagbaar of verpandbaar zonder dat daarvoor toestemming van de factoring debiteur of een derde nodig is;
  • ii) er rust geen beslag op de vordering;
  • iii) de vordering wordt niet betwist;
  • iv) de vordering is voor 90% kredietverzekerd;
  • v) de vordering bedraagt maximaal € 500.000;
  • vi) ten aanzien van de vordering bestaat geen betalingsachterstand van meer dan 90 dagen;
  • vii) de factoring debiteur is niet failliet;
  • viii) de factoring cliënt is gevestigd in Nederland;
  • ix) de factoring cliënt heeft geen betalingsachterstand bij ECP Nederland.
Deze rechtbank zal deze voorwaarden in navolging van partijen ‘Eligibility Criteria’ noemen, en vorderingen die aan deze voorwaarden voldoen ‘
eligiblevorderingen’.
2.10.
In artikel 3.1 van de SFA is bepaald dat ECP Factoring de Senior Loan alleen mocht aanwenden voor de aankoop van maximaal 87,5% van de nominale waarde van de
eligiblevorderingen. De resterende minimaal 12,5% van de
eligiblevorderingen moesten worden gefinancierd vanuit de (door ECP N.V. te verstrekken) Junior Loan.
2.11.
De SFA bepaalt dat, wanneer het uitstaande bedrag onder de Senior Loan het maximumbedrag dat voor de financiering van de portefeuille mag worden gebruikt, overschrijdt, het daardoor ontstane gat moet worden gedicht door gedeeltelijke terugbetaling van de Senior Loan door ECP Factoring aan NIBC (artikel 5.5.1. SFA) of door verhoging van de Junior Loan door ECP N.V. (artikel 9.3 SFA). Als deze terugbetaling ofwel verhoging van de Junior Loan niet mogelijk was (‘Event of Default’), gaf dit NIBC onder meer het recht aanvullende trekkingen onder de Senior Loan te weigeren (artikel 4.2.1 (e) SFA) en de Senior Loan op te eisen (artikel 12.15 SFA).
2.12.
In artikel 11.8.1 van de SFA is (kort gezegd) bepaald dat ECP Factoring onder meer de volgende informatie aan NIBC zal verstrekken, ofwel ECP Nederland de opdracht zal geven om deze informatie namens haar aan NIBC te verstrekken:
  • i) wekelijks een lijst van huidige vorderingen, inclusief een overzicht met details van alle
  • ii) wekelijks een overzicht van de zekerheidsrechten verstrekt door iedere factoring cliënt;
  • iii) maandelijks een rapportage over onder meer de betalingen door factoring debiteuren van de aan ECP Factoring gefactorde vorderingen.
2.13.
In Schedule 6 bij de SFA zijn afspraken neergelegd over de wijze waarop de ontvangen inkomsten uit de factoringactiviteiten moeten worden aangewend (‘Priority of Payments’).
2.14.
Tot zekerheid van terugbetaling van de Senior Loan heeft NIBC bij pandakte van 24 mei 2017 een eerste pandrecht verkregen op de vorderingen die ECP Factoring in het kader van factoring had overgenomen. Op grond van artikel 6 van deze pandakte had NIBC bij ‘Event of Default’ het recht deze pandrechten uit te winnen.
2.15.
Op 24 mei 2017 hebben NIBC, ECP Factoring en ECP Nederland een schriftelijke overeenkomst aangeduid als ‘Servicing Agreement’ gesloten (hierna: de SA). In de SA zijn onder meer de volgende verplichtingen en taken van ECP Nederland neergelegd:
het bijhouden van een juiste administratie van alle vorderingen van de factoring cliënten;
bewerkstelligen dat betalingen van vorderingen van factoring cliënten naar de daarvoor bestemde rekeningen worden overgemaakt;
bewerkstelligen dat de gefactorde vorderingen die ECP Factoring koopt met de financiering door NIBC, voldoen aan de Eligibility Criteria;
bewerkstelligen dat de gefactorde vorderingen die non-eligible zijn geworden, worden teruggekocht door de factoring cliënt of volledig worden gefinancierd door Junior Loan;
het opmaken en verstrekken aan onder meer NIBC van een maandelijkse rapportage (monthly information report) op basis van het formulier in bijlage 4 bij de SA.
In de SA is bepaald dat ECP Nederland voor het uitvoeren van deze werkzaamheden een vergoeding van (maximaal) € 125.000 per maand zou ontvangen, te betalen uit de opbrengsten van de gefactorde vorderingen conform de Priority of Payments.
2.16.
Vanaf in ieder geval 24 mei 2017 is het factoringbedrijf van het ECP-concern als volgt gedreven. ECP Factoring fungeerde als koper van vorderingen van de factoring cliënten op factoring debiteuren. Deze gekochte vorderingen werden aan ECP Factoring geleverd door middel van openbare cessie op het moment van ontvangst van de factuur door de factoring debiteur. De incasso en het debiteurenbeheer met betrekking tot de gefactorde vorderingen werden (op grond van de SA) uitgevoerd door ECP Nederland.
2.17.
Vanaf het verstrekken van de financiering door NIBC heeft ECP Nederland de administratie van ECP Factoring bijgehouden en de vereiste rapportages aan NIBC verstrekt.
2.18.
Atradius Collections B.V. (hierna: Atradius) houdt zich bezig met het verzekeren van kredieten. Een deel van de vorderingen die ECP Factoring heeft aangekocht, zijn bij Atradius voor 90% kredietverzekerd.
2.19.
Vanaf in ieder geval maart 2018 was ECP Factoring/Nederland in gesprek met Seamed Holding B.V. en een aantal gelieerde vennootschappen (hierna samen kortweg: Seamed) over het sluiten van een factoringovereenkomst. In dat kader heeft Seamed vanaf maart 2018 debiteurenlijsten aan ECP Factoring/Nederland gestuurd.
2.20.
Vanaf maart 2018 zijn in de maandrapportages die ECP Nederland aan NIBC heeft verstrekt, vorderingen van Seamed op derden opgenomen. In de maandrapportages van maart 2018 tot en met januari 2019 varieerde het totaal van de opgenomen vorderingen van Seamed op derden tussen circa € 9,9 en € 23,2 miljoen.
2.21.
Per e-mail van 10 juli 2018 heeft [gedaagde 2] het volgende bericht gestuurd aan een aantal werknemers van ECP Nederland:
‘Hierbij de actuele lijst van seamed en Nirint. Gaarne verwerken voor de lijst van Nibc.’
2.22.
Per e-mail van 12 september 2018 stuurde [gedaagde 2] de debiteurenlijsten van Seamed aan een aantal medewerkers van ECP Nederland met daarbij het volgende bericht:
‘Graag verwerken voor Nibc rapportage.’
2.23.
Op 12 februari 2019 hebben ECP Factoring en Seamed daadwerkelijk een overeenkomst voor debiteurenbeheer en factoring gesloten. Voorafgaand daaraan is door enerzijds Seamed Holding B.V. en Nirint Shipping B.V., twee van de hiervoor onder 2.19 bedoelde ‘Seamed’-vennootschappen, en anderzijds ECP Factoring en ECP Nederland een document (door partijen aangeduid als ‘allonge’) getekend waarin het voornemen tot het sluiten van een de overeenkomst van debiteurenbeheer en factoring in aanmerking wordt genomen. In die allonge, door ECP Factoring en ECP Nederland als laatste ondertekend op 20 december 2018, is overeengekomen dat de afspraken uit de overeenkomst van debiteurenbeheer en factoring de eerste zes maanden na ondertekening niet op Seamed Holding B.V. en Nirint Shipping B.V. van toepassing zijn en dat deze gedurende deze zes maanden zelf facturen naar klanten zullen sturen en zelf verantwoordelijk zijn voor debiteurenbeheer en incasso.
2.24.
Vanaf februari tot en met juli 2019 zijn in de maandrapportages die ECP Factoring/ECP Nederland aan NIBC heeft verstrekt, vorderingen van Nirint Shipping B.V. opgenomen. Het totaal van de in die rapportages opgenomen vorderingen van Nirint Shipping B.V. varieerde tussen (ongeveer) € 5,5 miljoen en € 12,7 miljoen.
2.25.
Bij een door de contractspartijen getekende ‘Deed of Amendment’ van 28 december 2018 heeft NIBC de Senior Loan verhoogd naar € 40 miljoen.
2.26.
Op 11 april 2019 om 9.05 uur heeft [gedaagde 2] in een interne WhatsApp-groep binnen ECP het volgende bericht gestuurd:
‘Klanten niet afletteren in verband met maandag’.
2.27.
Op dezelfde dag om 10.03 heeft [gedaagde 1] in deze WhatsApp-groep het volgende bericht gestuurd:
‘Rapportage
Als het kan dan vandaag niet afletteren’.
2.28.
Op 30 september 2019 heeft NIBC een anonieme brief ontvangen, met daarin onder meer het volgende.
‘STRIKT VERTROUWELIJK:
In de rapportage ECP naar NIBC gaat het op de volgende punten mis:
  • Er wordt aangegeven dat er meer onder de Atradius dekking valt dan dat daadwerkelijk het geval is.
  • De laatste dagen voor rapportage worden openstaande facturen die ontvangen zijn, niet meer afgeletterd. Effect is dat en het saldo liq. Middelen en de openstaande vorderingen hoger zijn. Dit is dubbele dekking.
  • Klanten worden de laatste periode rond rapportage niet meer uitbetaald. Dit om de cash positie maar zo hoog mogelijk te houden.
(...)

Naar NIBC wordt een te positief beeld weergegeven (facturen worden gepresenteerd als zijnde uitbetaald die dat nog niet zijn).
(...)
  • Naar NIBC worden verpandingsverboden niet aangegeven waardoor deze meer waarde lijken te hebben.
  • Facturen worden verjongd waardoor deze nog waardevol lijken.
  • Naar NIBC worden meer facturen opgevoerd dan die aan de eisen voldoen (op facturen ontbreken cessieteksten). Deze facturen zijn veelal geheel niet door ECP gekocht of zijn niet in het bezit van ECP (deze zijn via OPL inzicht ontvangen).
  • Klanten en hiermee facturen worden naar NIBC weergegeven alsof deze eerder klant zijn dan dat dit werkelijk zo is (hiermee wordt eerder financiering opgehaald).
Grote facturen worden opgeknipt in meerdere kleinere facturen ten behoeve van voldoen aan voorwaarden van NIBC terwijl deze facturen niet op deze wijze naar de uiteindelijke debiteur zijn verzonden. Dit alles resulteert in een maandelijks tekort van tussen de € 15 à €20 miljoen.’
2.29.
Deze anonieme brief is voor NIBC aanleiding geweest om een onderzoek te starten.
2.30.
Op 18 oktober 2019 heeft NIBC de maandrapportage van oktober 2019 van ECP Nederland ontvangen. Uitgaande van die rapportage bedroeg het tekort onder de Senior Loan € 2,8 miljoen.
2.31.
Op 25 oktober 2019 heeft [gedaagde 1] een e-mail met daarin onder meer het volgende aan een medewerker van ECP Nederland gestuurd:
‘Maandagnacht, dus end of business de 28e draaien we een nieuwe rapportage. Tot dat moment graag vooral de oude posten (ouder dan 90 dg) en debiteuren die niet verzekerd zijn, afletteren en geen nieuwe bankdata importeren’.
2.32.
Bij brief van 25 oktober 2019 heeft NIBC aan ECP Factoring, ECP Nederland en ECP N.V. meegedeeld dat sprake was van een Event of Default en dat zij tot nader order aanvullende trekkingen onder de Senior Loan zou weigeren. NIBC heeft daarbij laten weten onder strenge voorwaarden en onder voorbehoud van haar rechten voorlopig geen gebruik te maken van haar recht de Senior Loan op te eisen en de pandrechten uit te winnen.
2.33.
Op 3 januari 2020 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op verzoek van NIBC afgetreden als bestuurders van ECP Nederland.
2.34.
Eind januari 2020 zijn registercontroller mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en registeraccountant de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) indirect, via hun persoonlijke holdingvennootschappen, benoemd tot interim-bestuurders van ECP Nederland.
2.35.
Bij brief van 18 februari 2020 heeft NIBC aan ECP Factoring, ECP Nederland en ECP NV meegedeeld dat zij de Senior Loan beëindigde.
2.36.
Op 24 maart 2020 is ECP Nederland in staat van faillissement verklaard. Daarop heeft NIBC op 27 maart 2020 de Servicing Agreement jegens ECP Nederland opgezegd.
2.37.
Op 7 juli 2020 zijn ECP Finance, ECP N.V. en Stichting ECPayments op eigen aanvraag in staat van faillissement verklaard.
2.38.
NIBC heeft onderzoeksbureau AtlanticRMS de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de gang van zaken en de financiële situatie van ECP Factoring. In het rapport van AtlanticRMS van 28 januari 2020 staat onder meer het volgende:
‘The review struggled as a result of exceptionally poor accounting records and a lack of a standard factoring platform in use (...).
(,,,)
We have attempted to provide some meaningful data and commentary under extremely challenging reporting conditions and without the availability of normal accounting and portfolio data.
(...)
Based on the figures (…), the business would not be considered viable. There are some balances within the factoring book in respect of settlements and bad debts that would have a further negative impact on these figures.
There are also some Client accounts within the factoring book that perform satisfactorily and on their own, may provide the basis for a factoring business, but not when operated in the current platform, and certainly not with current accounting practises. There are some clients with credit funds in use, i.e. [ECP Factoring] owes the client money. There are only a small number of these, and the only significant balance is BAAS, which did have a credit of €1.9 million. Therefore numbers reflected in this report are net and can disguise further liabilities within the portfolio.
(...)
The understanding and Accounting of Funds in Use at a Client level and Portfolio Level in a Factoring company is a Fundamental Accounting Requirement, yet this has remained absent in the Management and Accounting of the Portfolio.
[There is a lack of] normal accounting procedures, systems and controls.
The Company is managing its portfolio through a combination of a bespoke platform and Excel spreadsheets. Nothing appears to be monitored through a double entry system en there are no reconciliations taking place. Data submitted to the bank on a monthly basis is a list of outstanding invoices only. This list does not appear to have been adjusted for cash received, but not allocated to an invoice, nor has it been adjusted for any debts that have been settles through the legal process.
The value of the book submitted to the bank is overstated by a minimum of €16million, based on information provided to us. Much of this would be outside of the eligible debt due to aging but highlights the inaccurate reporting and accounting within the business and indicates that the bank has been misled as to the value of the portfolio.
There are a significant number and value of invoices on hold. The clients are not being paid (albeit we understand a small number of performing clients received funds last week), they are typically of poor quality or not typical of those within a factoring book. There is a significant risk of client failure. There is significant risk of client failure. There are more clients with negative availability than with availability, €27million vs €16 million. The Company typically pays invoices after 14 days, where the client has availability. As at 22/01/20 the 14 days receivables figure was €7,3 million.
In our opinion, the existing business is not viable, and it is difficult to see that it could be turned around in its current position.
2.39.
ECP Factoring is tot op heden niet failliet. ECP Factoring probeert nog een aantal vorderingen op Factoring debiteuren te innen door middel van gerechtelijke procedures.

3.Het geschil

3.1.
NIBC heeft – samengevat en na wijziging van eis – gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • i)
  • ii)
  • iii)
  • iv)
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
NIBC heeft aan deze vorderingen het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren de (direct dan wel middellijk) statutair bestuurders van alle entiteiten van het ECP-concern, met uitzondering van ECP Factoring, Stichting ECPay en Stichting ECP Factoring Holding. Van deze laatstgenoemde rechtspersonen – en dan met name van ECP Factoring – waren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de feitelijke beleidsbepalers. Alle werkzaamheden ten aanzien van ECP Factoring werden immers door ECP Nederland (als
Servicer) uitgevoerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren daarmee de statutaire ofwel feitelijke bestuurders van alle ECP-entiteiten.
3.2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] treft een ernstig persoonlijk verwijt van de wijze waarop zij het ECP-concern hebben bestuurd, vanwege de volgende misleidingen, contractschendingen en tekortkomingen:
  • i) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben NIBC opzettelijk in strijd met de gemaakte afspraken de aankoop van vorderingen laten financieren die niet voldeden aan de Eligibility Criteria, waardoor NIBC – zonder dat zij dat wist – tal van vorderingen heeft gefinancierd die zij blijkens de gemaakte afspraken niet had willen financieren;
  • ii) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in de rapportages die NIBC inzicht moesten verschaffen in de kredietwaardigheid van ECP, vorderingen opgenomen die niet (meer) bestonden of die niet door ECP waren gekocht, en zo NIBC financiering laten verstrekken waar geen (voor financiering in aanmerking komende) vorderingen c.q. pandrechten tegenover stonden;
  • iii) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de opbrengsten uit door NIBC gefinancierde vorderingen omgeleid om ze buiten het zicht van NIBC te houden en ze voor andere dan de overeengekomen doeleinden te gebruiken;
  • iv) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in strijd met de gemaakte afspraken overeenkomsten gesloten met Factoring Cliënten die niet aan de gestelde vereisten voldeden en daarmee onnodige en onverantwoorde risico’s genomen;
  • v) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een volstrekt ontoereikende administratie gevoerd, waardoor betalingen en geldstromen niet goed zijn geadministreerd en gealloceerd.
3.2.3.
Gelet op deze misleidingen, contractschendingen en tekortkomingen hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij de uitoefening van hun taak toerekenbaar onrechtmatig en ernstig persoonlijk verwijtbaar gehandeld tegenover NIBC. Subsidiair geldt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de door NIBC geleden schade op grond van artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid).
3.2.4.
NIBC heeft schade geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij heeft de Senior Loan voortgezet, terwijl die zonder dat onrechtmatig handelen in maart of december 2018 door NIBC zou zijn beëindigd. Bij beëindiging van de Senior Loan in maart of december 2018 zou zij aanzienlijk minder verlies hebben geleden op de financiering van de ECP-portefeuille, aldus nog steeds NIBC.
3.3.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van NIBC.
3.4.
[gedaagde 1] is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. [gedaagde 1] heeft dan ook geen verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
NIBC houdt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in deze procedure aansprakelijk voor schade die zij stelt te hebben geleden in verband met de kredietverstrekking door NIBC voor de factoringactiviteiten van (kort gezegd) het ECP-concern. NIBC betoogt daartoe (primair) dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , in hoedanigheid van statutair dan wel feitelijk bestuurders van alle betrokken ECP-entiteiten, ernstig persoonlijk verwijtbaar hebben gehandeld, waardoor zij schadeplichtig jegens NIBC zijn op grond van artikel 6:162 BW.
Juridisch kader
4.2.
De rechtbank neemt in deze procedure het volgende juridische kader tot uitgangspunt. Als een vennootschap jegens een derde tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, geldt als uitgangspunt dat alleen die vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade van die derde. Onder bijzondere omstandigheden is echter ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden dus hogere eisen dan in het algemeen het geval is. [1] Deze hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en doordat het maatschappelijk belang erbij gebaat is dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. [2]
4.3.
Van ernstige persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder van een vennootschap kan sprake zijn als deze namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat de vennootschap de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden voor de daardoor door de schuldeiser te lijden schade. [3] Van een persoonlijk ernstige verwijtbaarheid van een bestuurder kan verder sprake zijn indien die bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg. [4] Het is ook mogelijk dat er op een andere grond ernstige persoonlijke verwijtbaarheid is van een bestuurder van een vennootschap, zodanig dat die bestuurder aansprakelijk is tegenover een schuldeiser van de vennootschap.
Bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 2] ?
4.4.
De rechtbank zal eerst de vorderingen van NIBC tegen (de verschenen gedaagde) [gedaagde 2] behandelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 2] ernstig persoonlijk verwijtbaar jegens NIBC gehandeld in zijn hoedanigheid van (statutair) bestuurder van ECP
Nederland. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de Senior Loan geen statische lening was. Het genoemde bedrag van eerst € 20 miljoen en later € 40 miljoen betrof een plafondbedrag. Welk bedrag op enig moment onder de Senior Loan kon worden ‘getrokken’ was steeds afhankelijk van het saldo van
eligiblevorderingen. Iedere rapportageperiode (de rechtbank begrijpt: maandelijks) werd het saldo van de
eligiblevorderingen bepaald en aan de hand daarvan het maximale leenbedrag onder de Senior Loan (87,5% van de
eligiblevorderingen) op dat moment. Als uit de rapportage bleek dat er meer dan het maximale leenbedrag was getrokken, dan diende het factoringbedrijf het verschil terug te betalen of de Junior Loan te verhogen. Het saldo van
eligiblevorderingen kon lager worden door bijvoorbeeld betaling door de factoring debiteur (waar dan een verhoging van de cashpositie tegenover stond), maar ook bijvoorbeeld doordat
eligiblevorderingen
non-eligiblewerden (bijvoorbeeld omdat de vordering inmiddels meer dan 90 dagen oud was, omdat er beslag op was gelegd, de vordering inmiddels werd betwist etc., zie hiervoor onder 2.9). Of NIBC bereid was (87,5% van) een gefactorde vordering te financieren werd dus niet alleen bij de aankoop van de vordering bepaald, maar iedere rapportageperiode opnieuw. Dat maakt dat het voor NIBC van groot belang was dat zij juist werd geïnformeerd over (onder meer) de actuele stand van de
eligiblevorderingen.
4.6.
De SA is gesloten tussen ECP Factoring, ECP Nederland en NIBC. Op grond van de SA had ECP Nederland een aantal contractuele verplichtingen, waaronder de verplichting om (deugdelijke) maandrapportages op te stellen en aan NIBC te verstrekken, in overeenstemming met het formulier in bijlage 4 bij de SA (zie hiervoor onder 2.15). Zoals hiervoor is overwogen had NIBC als financier van de factoringactiviteiten een groot (financieel) belang bij het ontvangen van deugdelijke maandrapportages, omdat zij daardoor zicht had op de financiële situatie van het door haar gefinancierde factoringbedrijf en in het bijzonder op het totaalbedrag aan openstaande
eligiblevorderingen en daarmee op de aanspraak van ECP Factoring op kredietverlening.
4.7.
Het enkele tekortschieten door ECP Nederland in de nakoming van haar verplichtingen jegens NIBC op grond van de SA, is op zichzelf bezien onvoldoende voor bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 2] jegens NIBC, gelet op de hoge drempel die geldt voor zodanige aansprakelijkheid. Dat ligt echter anders voor zover NIBC terecht betoogt dat ECP Nederland haar bewust heeft misleid door manipulatie van gegevens in de (maand)rapportages, en [gedaagde 2] die manipulatie heeft bewerkstelligd of daarbij betrokken is geweest. In dat geval heeft [gedaagde 2] naar het oordeel van de rechtbank persoonlijk ernstig verwijtbaar gehandeld in hoedanigheid van bestuurder van ECP Nederland. Gelet op de door NIBC gekozen wijze van schadeberekening, zal de rechtbank niet alle onder 3.2.2 opgesomde verwijten bespreken, maar zich beperken tot de hierna te bespreken verwijten met betrekking tot ‘afletteren’ en Seamed.
a. Afletteren
4.8.
NIBC stelt dat ECP Nederland in de maandrapportages bewust
eligiblevorderingen heeft opgenomen die reeds door betaling waren tenietgegaan, door werknemers te instrueren te wachten met ‘afletteren’ tot na het eerstvolgende rapportagemoment. Partijen hebben toegelicht dat ‘afletteren’ inhoudt dat een ontvangen betaling wordt gekoppeld aan een (eligible of non-eligible) vordering, waarbij deze vordering dus wordt ‘weggestreept’. Door een betaalde
eligiblevordering niet af te letteren wordt een te hoog saldo aan
eligiblevorderingen gepresenteerd, waarop de maximale Senior Loan wordt gebaseerd, terwijl de ontvangen betaling al wordt meegenomen bij het saldo liquide middelen.
4.9.
De rechtbank overweegt dat de e-mail van [gedaagde 1] geciteerd in randnummer 2.31 vrijwel geen andere uitleg toelaat, dan dat hij opdracht geeft om specifiek
eligiblevorderingen niet af te letteren tot na het peilmoment van de eerstvolgende maandrapportage. Het WhatsApp bericht van [gedaagde 2] zelf, geciteerd in randnummer 2.26 van dit vonnis, over het niet afletteren wijst erop dat ook [gedaagde 2] actief was betrokken bij de praktijk het totaalbedrag aan openstaande
eligiblevorderingen in de maandrapportages te manipuleren door betaalde vorderingen vertraagd te laten afletteren. Dat geldt temeer gelet op het WhatsApp bericht van [gedaagde 1] van kort daarna, waarin de zin ‘Als het kan vandaag niet afletteren’ volgt op het woord ‘Rapportage’. [gedaagde 2] heeft op de mondelinge behandeling desgevraagd geen geloofwaardige andere verklaring gegeven voor deze e-mail van [gedaagde 1] en van de WhatsApp berichten van hemzelf en [gedaagde 1] over afletteren. Dat maandrapportages voor NIBC bewust zijn gemanipuleerd door actief te sturen op afletteren, wordt verder ondersteund door de inhoud van de anonieme brief die is geciteerd in randnummer 2.28 van dit vonnis.
b. Seamed
4.10.
Vast staat dat er vanaf maart 2018 voor miljoenen aan vorderingen van Seamed zijn opgenomen in de rapportages die aan NIBC zijn verstrekt, terwijl er pas in 2019 een factoringovereenkomst met Seamed is gesloten. [gedaagde 2] heeft niet bestreden dat door het vanaf maart 2018 opnemen van deze vorderingen in de rapportages bij NIBC een onjuiste indruk is gewekt van de financiële situatie van het factoringbedrijf en dan in het bijzonder van de omvang van de
eligiblevorderingenportefeuille. In de processtukken van [gedaagde 2] is hierover herhaaldelijk opgemerkt dat ‘alle betrokken partijen reeds vóór het daadwerkelijke moment van het tot stand komen van de factorovereenkomst hebben gehandeld alsof er reeds een factorrelatie bestond’. Echter, NIBC heeft dat gemotiveerd betwist, en [gedaagde 2] heeft niets naar voren gebracht of overgelegd dat zijn standpunt hierover ondersteunt. Zo heeft [gedaagde 2] niet gesteld of onderbouwd dat ECP vóór het jaar 2019 heeft geprobeerd facturen van Seamed te innen. Verder staat in de factorovereenkomst, die ECP Factoring in februari 2019 met Seamed heeft gesloten, niets vermeld over eerder handelen als ware er reeds een factoringrelatie. In de allonge bij deze overeenkomst staat juist het tegenovergestelde, namelijk dat de afspraken met betrekking tot debiteurenbeheer en factoring (vanaf februari 2019) de eerste zes maanden nog niet van toepassing waren op Seamed Holding B.V. en Nirint Shipping B.V. (zie hiervoor onder 2.23). De rechtbank concludeert daarom dat ECP Nederland op dit punt onjuiste informatie heeft opgenomen in de rapportages voor NIBC. Uit de hiervoor onder 2.21 en 2.22 weergegeven e-mailberichten van [gedaagde 2] volgt daarbij dat dit bewust is gedaan en dat [gedaagde 2] daarbij betrokken was.
4.11.
Reeds gezien het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. ECP Nederland heeft niet slechts per abuis ondeugdelijke maandrapportages aan NIBC verstrekt. ECP Nederland heeft gegevens in die rapportages bewust gemanipuleerd en NIBC zo een verkeerd beeld gegeven van de financiële situatie van het factoringbedrijf en haar aanspraak op krediet in de vorm van de Senior Loan gelet op de daarover gemaakte afspraken in de SFA. Door deze manipulaties is een periode voor NIBC verhuld dat sprake was van een overschrijding van het maximumbedrag dat voor de financiering van de portefeuille mocht worden gebruikt. Als dit niet verhuld was, dan had ECP Factoring geen trekking meer kunnen doen onder de Senior Loan, en/of had ECP Factoring een deel van de Senior Loan aan NIBC moeten terugbetalen en/of had ECP N.V. de Junior Loan moeten verhogen. Uit het voorgaande volgt ook dat [gedaagde 2] , die medebestuurder van ECP Nederland was, betrokken was bij op zijn minst een deel van die manipulaties. Aldus heeft hij bijgedragen aan de misleiding van NIBC.
Verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagde 2]
4.12.
Het voorgaande is voldoende voor de conclusie dat [gedaagde 2] in hoedanigheid van bestuurder van ECP Nederland ernstig persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens NIBC en dat hij daarom schadeplichtig is jegens NIBC op grond van onrechtmatige daad. In zoverre is de verklaring voor recht die NIBC ten aanzien van [gedaagde 2] heeft gevorderd, toewijsbaar. De rechtbank hecht eraan hierbij op te merken dat het procesdossier géén aanwijzingen bevat dat [gedaagde 2] heeft geprobeerd zich in privé rechtstreeks te verrijken ten koste van NIBC of ten koste van de ECP-entiteiten.
4.13.
De rechtbank laat in het midden of [gedaagde 2] ook aansprakelijk is jegens NIBC in hoedanigheid van bestuurder van de andere ECP-entiteiten. Niet gesteld of gebleken is dat NIBC door onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] in één of meer van díe hoedanigheden, meer of andere schade heeft geleden ten opzichte van de schade die zij heeft geleden door de onrechtmatige daad van [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van ECP Nederland. Dat ligt ook niet in de rede, omdat de verwijten die [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] ) worden gemaakt, feitelijk steeds gelijk zijn.
4.14.
[gedaagde 2] heeft nog aangevoerd dat NIBC door middel van het zogenaamde ECPlatform steeds bekend was met en actief betrokken bij de administratieve werkwijze en inrichting van de administratie van de ECP-groep. NIBC heeft dat weersproken. De rechtbank overweegt hierover als volgt. In de situatie dat een partij bewust gemanipuleerde gegevens aan een andere partij verstrekt, doet de omstandigheid dat de misleide partij die misleiding door (beter) onderzoek mogelijk had kunnen ontdekken, niet af aan de onrechtmatigheid en ernstige verwijtbaarheid van die misleiding. Toegang van NIBC tot het ECPlatform is daarom niet relevant voor de vraag of [gedaagde 2] op dit punt een onrechtmatige daad jegens NIBC heeft gepleegd. De rechtbank laat daarom vooralsnog in het midden of NIBC al dan niet toegang tot de ECPlatform heeft gehad.
Schade
4.15.
De rechtbank oordeelt dat NIBC als gevolg van de manipulatie van de gegevens die ECP Nederland aan haar heeft verstrekt, het factoringbedrijf een periode heeft gefinancierd op basis van gegevens die niet strookten met de werkelijkheid. Om de schade die NIBC als gevolg daarvan heeft geleden, vast te stellen, moet de feitelijke situatie worden afgezet tegen het hypothetische scenario waarin ECP Nederland correcte rapportages en gegevens aan NIBC had verstrekt.
4.16.
NIBC heeft gesteld dat de feitelijk situatie ten tijde van de dagvaarding is dat zij nog een openstaande vordering van € 31.057.302,02 inclusief rente op ECP Factoring heeft, dat incasso van de factoringportefeuille van ECP Factoring in het meest optimistische scenario € 4,5 miljoen zal opleveren en zij daarom, in het meest optimistische scenario, haar vordering op ECP Factoring niet zal kunnen innen tot een bedrag van € 26.557.302,02.
4.17.
NIBC heeft aan de primair en subsidiair gevorderde schadebedragen twee hypothetische scenario’s (de onrechtmatige daad weggedacht) ten grondslag gelegd. NIBC heeft daarbij als eerste hypothetische scenario genoemd dat zij de financiering al in maart 2018 zou hebben beëindigd en haar zekerheden toen zou hebben uitgewonnen. Bij haar schadeberekening op basis van dit eerste hypothetische scenario is NIBC ervan uitgegaan dat zij in dat geval € 262.205,- verlies zou hebben geleden op de kredietverstrekking op grond van de SFA, en dus € 26.295.097,02 minder verlies zou hebben geleden dan in de feitelijke situatie, dit gelet op de waarde van de debiteurenportefeuille van ECP Factoring per maart 2018. Dit is het subsidiair gevorderde schadebedrag.
4.18.
Als tweede hypothetische scenario heeft NIBC genoemd dat zij in december 2018 de Senior Loan niet met € 20 miljoen zou hebben verhoogd (naar € 40 miljoen), in welk geval volgens NIBC in december 2018 ‘het doek voor ECP zou zijn gevallen’. Bij haar schadeberekening op basis van dit tweede scenario is NIBC ervan uitgegaan dat zij in die situatie geen verlies zou hebben geleden. De (primair gevorderde) schade bedraagt dat het volledige bedrag dat zij in de feitelijke situatie niet kan innen, € 26.557.302,02, aldus NIBC.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft NIBC voldoende onderbouwd en heeft [gedaagde 2] daartegenover onvoldoende gemotiveerd betwist dat de financieringsrelatie in maart ofwel in december 2018 zou zijn geëindigd als de vorderingen van Seamed niet vanaf maart 2018 zouden zijn opgenomen in de lijst met
eligiblevorderingen. Er bestaat daarmee causaal verband tussen het ernstig persoonlijk verwijtbaar handelen van [gedaagde 2] op dit punt en het niet beëindigen van de financieringsrelatie door NIBC in maart ofwel december 2018. Doordat NIBC haar schadevergoedingsvordering heeft gebaseerd op de hiervoor genoemde hypothetische scenario’s, is de schade van NIBC als gevolg van het selectief afletteren (vastgesteld voor 2019) reeds inbegrepen bij haar schade als gevolg het opnemen van de vorderingen van Seamed in de lijst met
eligiblevorderingen vanaf maart 2018. In die hypothetische scenario’s zou NIBC vanaf maart of december 2018 überhaupt geen financiering meer hebben verstrekt, dus ook niet de financiering die zij als gevolg van het onjuist afletteren zou hebben verstrekt.
4.20.
Op basis van de uitgangspunten waarop NIBC haar vordering tot schadevergoeding in deze procedure heeft gebaseerd, heeft NIBC niet onderbouwd dat zij door de andere gestelde normschendingen verdere schade heeft geleden ten opzichte van de schade die zij heeft geleden door het opnemen van de vorderingen van Seamed in de lijst met
eligiblevorderingen vanaf maart 2018. De rechtbank laat daarom in dit vonnis in het midden of de overige gestelde normschendingen hebben plaatsgevonden, of deze ernstig verwijtbaar handelen jegens NIBC opleveren en of [gedaagde 2] daarbij was betrokken.
4.21.
Ter zitting heeft NIBC toegelicht dat zij bij het berekenen van de schade, mede vanwege de onzekerheid in het bepalen van de hypothetische situatie, uit heeft willen gaan van het voor [gedaagde 2] meest
gunstigescenario, maar dat zij dit bij het berekenen van haar verlies in de (twee) hypothetische scenario(‘s) verkeerd heeft gedaan. Bij de berekening in de hypothetische scenario’s is NIBC er namelijk vanuit gegaan dat de nog uitstaande gefactorde vorderingen – volgens NIBC omstreeks € 20 miljoen – volledig zouden zijn voldaan. Dat leidt tot een laag verlies van NIBC in de hypothetische situatie. Als NIBC daadwerkelijk uit was gegaan van het voor [gedaagde 2] meest
gunstigescenario dan zou NIBC in de hypothetische scenario’s de uitstaande gefactorde vorderingen juist niet hebben kunnen innen, en zou haar verlies in die scenario’s dus (omstreeks) € 20 miljoen meer zijn geweest. Dat leidt, nu haar schade moet worden berekend door het verschil te nemen tussen het verlies van NIBC in de feitelijke situatie en in het hypothetische scenario, tot een aanmerkelijk lagere berekende schade.
4.22.
NIBC heeft het voorgaande pas in de loop van de mondelinge behandeling, na een schorsing na de eerste termijn van partijen, mondeling naar voren gebracht waarbij zij bovendien eerst betoogde dat dit zou leiden tot vermindering van de vordering tot ongeveer € 16,5 miljoen en in tweede instantie tot een vordering van ongeveer € 6,5 miljoen. [gedaagde 2] heeft daarna, desgevraagd, aangegeven zich niet in staat te achten om direct op deze – informele – eisvermindering te reageren.
4.23.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de toelichting van NIBC dat het verschil in de oorspronkelijk gepresenteerde hoogte van de vordering (€ 26,5 miljoen) en de uiteindelijk ter zitting gepresenteerde hoogte van de vordering (€ 6,5 miljoen) gelegen is in een redeneerfout en niet in kwade opzet. Dat neemt niet weg dat het verschil in beide vorderingen aanmerkelijk is. Mede omdat de gevolgen van de redeneerfout ter zitting slechts ‘uit de losse pols’ zijn doorgerekend in de vordering acht de rechtbank de hoogte van de schade op dit moment nog onvoldoende onderbouwd om op basis daarvan nu reeds de schade te kunnen begroten. De rechtbank weegt daarbij mee dat [gedaagde 2] heeft gezegd dat hij op dit punt nog niet voldoende heeft kunnen reageren.
4.24.
Omdat NIBC wel voldoende heeft onderbouwd dat aannemelijk is dat zij schade heeft geleden, zou de rechtbank partijen naar de schadestaat kunnen verwijzen. Partijen hebben echter meegedeeld dat zij de schadebegroting liever in deze procedure betrekken. De rechtbank ziet daarin aanleiding om partijen de gelegenheid te geven om zich schriftelijk over de hoogte van de schade uit te laten. Allereerst mag NIBC een akte nemen waarin zij haar herziene standpunt over de hoogte van de schade, als ter zitting gegeven, op papier zet en kan toelichten. Vervolgens kan [gedaagde 2] daar bij akte op reageren.
4.25.
[gedaagde 2] heeft op de mondelinge behandeling geïnformeerd naar de wijze waarop (in de feitelijke situatie) is omgegaan met de aan ECP Factoring overgedragen
non-eligiblevorderingen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat de waarde van wel bestaande en aan ECP Factoring toebehorende vorderingen niet automatisch op nihil kan worden gesteld. De rechtbank verzoekt NIBC om zich in haar akte ook uit te laten over de vraag of is geprobeerd om deze
non-eligiblevorderingen te innen en – voor zover dat zo is – wat het resultaat daarvan is geweest. Voor zover niet is geprobeerd om deze vorderingen te innen, vraagt de rechtbank NIBC om de reden daarvan toe te lichten.
Bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 1]
4.26.
[gedaagde 1] is in deze procedure niet verschenen, zodat hij de vorderingen van NIBC niet heeft betwist. De rechtbank dient de vorderingen dan ook toe te wijzen, behoudens voor zover deze kennelijk onrechtmatig of ongegrond zijn.
4.27.
In het licht van de stellingen van NIBC komt de gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze voor toewijzing gereed ligt. Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde schade verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 4.21 en verder over de nadere toelichting van NIBC ter zitting heeft overwogen. De rechtbank verzoekt NIBC daarom in haar akte ook in te gaan op de hoogte van haar vordering op [gedaagde 1] .
Vervolg van de procedure
4.28.
De rechtbank zal de procedure het verwijzen naar de rol van 10 december 2025, op welke datum NIBC een akte mag nemen waarin zij haar herziene standpunt over de omvang van de schade toelicht en waarbij zij ook dient in te gaan op de vraag wat er met de
non-eligiblevorderingen is gebeurd en welk resultaat dat heeft gehad. [gedaagde 2] mag hierop vervolgens bij antwoordakte reageren.
4.29.
Voor zover partijen in hetgeen de rechtbank in dit vonnis heeft overwogen aanleiding zien om in gesprek te gaan over een minnelijke regeling, kunnen zij – indien gewenst – gezamenlijk uitstel verzoeken, welke verzoeken de rechtbank welwillend zal beoordelen.
4.30.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
10 december 2025voor akte van NIBC als bedoeld in 4.24 en 4.25;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 2] bij antwoordakte op de akte van NIBC zal mogen reageren, op de rol van zes weken na het nemen van de akte door NIBC;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. M.A. Schueler en (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.
1769

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI Financial Services).
2.Hoge Raad 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (Wilemsen/NOM).
3.Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel).
4.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).