ECLI:NL:RBDHA:2025:19952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse eiser in het bestuursrecht; beoordeling voortduren van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, die op 31 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 24 oktober 2025 is de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, terwijl de minister zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft eerder de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere procedure rechtmatig was. De huidige beoordeling richt zich op de periode na het sluiten van dat onderzoek op 29 augustus 2025. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser, zoals blijkt uit de overgelegde voortgangsrapportage. De rechtbank wijst erop dat er zicht op uitzetting naar Algerije is en dat de eiser onvoldoende heeft bijgedragen aan zijn eigen uitzetting.

De rechtbank oordeelt dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat er geen aanleiding is om een lichter middel op te leggen. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50440

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. De minister heeft op 31 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 september 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 29 augustus 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert hij aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Verder stelt eiser dat, nu hij volledig meewerkt aan zijn uitzetting en de bewaring hem zwaar valt, de voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is, dan wel dat dient te worden gekozen voor het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft een brief aan de diplomatiek vertegenwoordiger van Algerije verstuurd, echter is bij navraag gebleken dat de brief niet is ontvangen. Eiser zal daarom opnieuw een brief opstellen.
Oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure driemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag bij Marokko, waarvan het laatste rappel dateert van 25 september 2025. Daarnaast is op 16 september 2025 en op 13 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.2.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister, gelet op wat eiser aanvoert, terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Ten aanzien van wat eiser stelt over het versturen van een brief aan de autoriteiten, verwijst de rechtbank naar de eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 september 2025. [3] De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat de bewaring hem zwaar valt, leidt evenmin tot het oordeel dat met een lichter middel had moeten worden volstaan of dat de voortzetting van de bewaring om die reden niet langer gerechtvaardigd is.
4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [4] van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [5] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp [6] voor eiser te zullen verstrekken. Daarbij komt dat op eiser de verplichting rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [7] Niet is gebleken dat eiser voldoende invulling geeft aan deze verplichting. Zo heeft hij tijdens de twee meest recente vertrekgesprekken opnieuw aangegeven niets te hebben ondernomen om zijn terugkeer naar Algerije mogelijk te maken en heeft hij ook aangegeven enkel naar Italië te willen vertrekken.
4.4.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Laissez-passer.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.