ECLI:NL:RBDHA:2025:1992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
SGR 23/3135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken procesbelang in bestuursrechtelijke zaak over omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het (her)bouwen van een bijgebouw op het perceel Wilgenweg 54 in Pijnacker, maar deze aanvraag werd op 3 augustus 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp geweigerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college handhaafde het besluit op 22 maart 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 januari 2025 heeft eiser verklaard dat hij geen uitvoering meer wil geven aan het oorspronkelijke bouwplan en in plaats daarvan een andere omgevingsvergunning wil gebruiken die hem later is verleend. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had, omdat de uitkomst van de procedure voor hem geen feitelijke betekenis meer had. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij schade had geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming.

De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, het college

(gemachtigde: mr. S.W. Boot).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft het college de door eiser op 10 juni 2022 gevraagde omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van een bijgebouw op het perceel Wilgenweg 54 in Pijnacker, geweigerd.
Bij beslissing op bezwaar van 22 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering daarvan. Het bezwaar van eiser is daarbij ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en het college hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Namens het college is verschenen E. van Vliet en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

1. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daartoe is de bestuursrechter namelijk alleen gehouden als eiser daarbij nog een actueel en reëel belang heeft. Procesbelang is het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat eiser concreet met het beroep wil of kan bereiken. [1]
2. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij niet meer van plan is uitvoering te geven aan het bouwplan waarop de aanvraag van 10 juni 2022 ziet, maar dat hij wil gaan bouwen volgens een andere omgevingsvergunning die hem op een later moment is verleend. De rechtbank stelt vast dat eiser met deze procedure dus niet meer wil bereiken dat het bestreden besluit wordt vernietigd en zijn aanvraag van 10 juni 2022 alsnog wordt ingewilligd, om zo het daarbij ingediende bouwplan te kunnen uitvoeren. Omdat de uitkomst van deze beroepsprocedure voor eiser daarom geen feitelijke betekenis meer heeft, is procesbelang komen te ontbreken.
3. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser procesbelang behoudt wegens schade als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is dan wel vereist dat eiser tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [2]
3.1.
De door eiser voor de aanvraag van 10 juni 2022 betaalde leges levert geen zelfstandig procesbelang op, omdat eiser ook leges verschuldigd zou zijn geweest als die aanvraag wel zou zijn ingewilligd. De kosten van rechtsbijstand die eiser in bezwaar heeft moeten maken, leveren evenmin zelfstandig procesbelang op. [3] Dat eiser extra kosten heeft gemaakt, omdat hij vanwege de afwijzing van zijn aanvraag zijn bouwplan heeft aangepast en een nieuwe aanvraag heeft ingediend, levert in deze procedure ook geen procesbelang op. Eiser heeft er zelf voor gekozen om een nieuwe aanvraag in te dienen en was hiertoe niet verplicht, zodat dit geen schade is die het gevolg is van de bestuurlijke besluitvorming.
De stelling van eiser dat hij de kosten van de uitvoering van het eerste bouwplan zelf had kunnen dragen en zich inmiddels tot aan de nek in de schulden heeft gestoken, levert daarom geen procesbelang op. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser, hoewel daartoe voorafgaand aan de zitting door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van het niet verlenen van de door hem gevraagde vergunning. [4]
3.2.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden die het gevolg is van de bestuurlijke besluitvorming en dat ook daarom van procesbelang geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
5. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie r.o. 5 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1439.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4617.
3.Zie r.o. 8 van de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508.
4.Zie r.o. 4.2 van de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3749.