In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, werd op 29 januari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de minister zijn inspanningsverplichting heeft geschonden door geen uitzettingshandelingen te verrichten tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser. Echter, de rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, omdat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist en de minister voortvarend heeft gehandeld na de inbewaringstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de maatregel op de juiste grondslag is opgelegd. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de detentieomstandigheden in het detentiecentrum Rotterdam beoordeeld, maar concludeert dat dit centrum voldoet aan de eisen voor een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie. De rechtbank wijst verzoeken om een schouw in het detentiecentrum en het stellen van prejudiciële vragen af, en benadrukt dat klachten over het regime bij de directeur van het detentiecentrum moeten worden ingediend. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.