ECLI:NL:RBDHA:2025:19515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
26 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.47142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van asielaanvraag en non-refoulement beginsel in terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, van Afghaanse nationaliteit, heeft op 20 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 20 november 2024 is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 12 juni 2025 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig heeft geacht, onder andere vanwege twijfels over de authenticiteit van de overgelegde documenten. Eiseres heeft gesteld dat zij vreest voor haar veiligheid bij terugkeer naar Afghanistan, maar de minister heeft deze vrees niet inhoudelijk getoetst omdat hij de identiteit van eiseres ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister bij het nemen van een terugkeerbesluit een actuele beoordeling van het refoulementrisico moet maken, ook als de identiteit van de vreemdeling niet aannemelijk is. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47142

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

geboren op [geboortedatum], van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
alias,
[alias], geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
alias,
[alias], geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1.1.
Eiseres heeft op 20 juli 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het bestreden besluit van 20 november 2024 heeft de minister deze aanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Malwand-Baraki. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat vindt de rechtbank?

Asielrelaas
2. Eiseres stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn, te behoren tot de Pashtun-bevolkingsgroep en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hoewel zij geen problemen heeft ondervonden in Afghanistan, moest eiseres van haar ouders het land verlaten. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiseres voor het bewind van de Taliban en de gevolgen daarvan voor haar als ongetrouwde jonge vrouw. Zij vreest te moeten leven onder een regime waarin zij geen rechten heeft en gedwongen kan worden uitgehuwelijkt.
Standpunten partijen
2.1.
De minister heeft - voor zover hier van belang - de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Daarbij heeft de minister ten aanzien van de door eiseres overgelegde tazkera overwogen dat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat deze met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. De op grond van deze tazkera afgegeven nationaliteitsverklaring van de Afghaanse ambassade kan daarom evenmin dienen als bewijs voor de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres. Verder heeft de minister er in dit verband op gewezen dat uit een biometrisch onderzoek in EU-vis is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten op 5 december 2022 een visum aan eiseres hebben verleend, dat is aangevraagd op grond van een door eiseres overgelegd Azerbeidzjaans paspoort. De minister gaat er dan ook vanuit dat eiseres niet de Afghaanse nationaliteit heeft, maar de Azerbeidzjaanse. De minister heeft er verder op gewezen dat eiseres onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd omtrent haar geboortedatum. Om die reden heeft de minister de door eiseres gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan niet inhoudelijk getoetst.
2.2.
Eiseres heeft de juistheid van het standpunt van de minister gemotiveerd betwist. Op hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd zal hieronder, voor zover relevant, worden ingegaan.
Heeft de minister een juiste geloofwaardigheidsbeoordeling toegepast?
3.
3.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling als neergelegd in Wi 2024/6 in strijd is met de Kwalificatierichtlijn [1] en het Handvest. Volgens eiseres legt de minister de Kwalificatierichtlijn te strikt en in strijd met artikel 4 en 18 van het Handvest uit door het hele asielrelaas ongeloofwaardig te achten als aan één van de cumulatieve voorwaarden uit artikel 4, vijfde lid, van die richtlijn niet wordt voldaan. De cumulatieve voorwaarden mogen niet als zelfstandige toets en als checklist worden gebruikt om de geloofwaardigheid te beoordelen.
3.2.
In de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee stappen. In stap 1 gaat het om het verzamelen van informatie. De vreemdeling zal alle relevante elementen ter staving van zijn asielaanvraag moeten indienen. Bij het vaststellen van de relevante feiten en omstandigheden is sprake van een samenwerkingsverplichting tussen de vreemdeling en verweerder. Verweerder zal in stap 1 uiteindelijk de asielmotieven vaststellen en die daarna op geloofwaardigheid toetsen (stap 2).
Stap 2 gaat over de daadwerkelijke beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielmotieven. In stap 2 wordt onderscheid gemaakt tussen stap 2a en stap 2b. In stap 2a wordt beoordeeld of een vreemdeling voldoende bewijsmateriaal heeft overgelegd om het betreffende asielmotief aannemelijk te maken. Als aan stap 2a niet wordt voldaan, gaat verweerder over naar stap 2b. In die stap toetst verweerder aan de vijf cumulatieve voorwaarden om de geloofwaardigheid te beoordelen.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met de toegepaste geloofwaardigheidsbeoordeling op grond van de Wi 2024/6 in de onderhavige zaak niet in strijd met het Unierecht heeft gehandeld. De minister heeft alle cumulatieve voorwaarden getoetst en alle feiten en omstandigheden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Ook de door eiseres overgelegde documenten zijn daarin betrokken. Voor de conclusie dat de minister daarbij de cumulatieve voorwaarden als een strikte checklist heeft getoetst ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Het betoog van eiseres dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek bij de geloofwaardigheidsbeoordeling slaagt daarom niet.
De geloofwaardigheid van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres
4.
4.1.
In geschil is allereerst de vraag of verweerder de door eiseres gestelde Afghaanse nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig heeft kunnen achten en of op die grond ook de door eiseres gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan ongeloofwaardig kunnen worden geacht.
4.2.
Eiseres heeft gesteld dat zij de Afghaanse nationaliteit heeft en ter staving daarvan een Afghaanse tazkera en een verklaring van de Afghaanse ambassade overgelegd. Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat de tazkera van haar broer wel echt is bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in het bestreden besluit ten aanzien van beide documenten voldoende gemotiveerd en op goede gronden op het standpunt gesteld dat de tazkera de Afghaanse nationaliteit van eiseres niet kan onderbouwen, omdat uit een onderzoek door Bureau Documenten is gebleken dat deze niet bevoegd is opgesteld afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in beroep geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan twijfel bestaat aan de juistheid van de conclusie van Bureau Documenten. Niet is onderbouwd dat het voor eiseres niet mogelijk was om een contra-expertise te laten verrichten die de conclusie van Bureau Documenten zou kunnen weerleggen. Verder is de rechtbank in dit verband van oordeel dat aan de verklaring van de Afghaanse ambassade – hoewel deze door Bureau Documenten wel echt is bevonden – niet de door eiseres gewenste betekenis worden gehecht, nu deze is afgegeven op basis van de niet authentiek geachte tazkera en bovendien niet is afgegeven op grond van biometrisch onderzoek. De daartoe door de minister in het bestreden besluit gegeven motivering is voor dit oordeel voldoende dragend. De door eiseres overgelegde verklaring van haar tante waarin zij de Afghaanse nationaliteit bevestigt doet aan het voorgaande niet af, nu deze op verzoek van eiseres is gegeven en niet uit een objectieve bron afkomstig is. De minister heeft ter zitting overigens aangevuld dat ook de broer van eiseres geen asielvergunning heeft gekregen.
4.3.
De minister heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiseres de Azerbeidzjaanse nationaliteit heeft gewezen op een op 20 juli 2023 verricht onderzoek in EU-vis. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres bij de Italiaanse ambassade te Bakoe, Azerbeidzjan een visum heeft aangevraagd, waarbij gebruik is gemaakt van een Azerbeidzjaans paspoort dat geldig is van 5 oktober 2021 tot 5 oktober 2026. Daarbij heeft de minister in het voornemen toegelicht dat bij het aanvragen van een visum en het registreren van deze aanvraag in EU-vis aan een aantal vereisten moet worden voldaan. Onder meer dienen een paspoort en een pasfoto te worden overgelegd en moeten vingerafdrukken worden afgestaan. De minister heeft ter zitting toegelicht wel rekening te hebben gehouden met het referentiekader van eiseres en met haar verklaring dat zij niet is betrokken bij de beslissingen van haar ouders als het gaat om haar uitreis, maar dit doet volgens de minister niet af aan het feit dat er een Azerbeidzjaans paspoort ten grondslag ligt aan de visumaanvraag van eiseres. Op grond van bestendige jurisprudentie [2] mag de minister in beginsel uitgaan van de juistheid van de informatie in EU-vis en is het aan een vreemdeling om aan te tonen dat in zijn geval deze informatie onjuist is. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat door eiseres geen concrete aanknopingspunten zijn geleverd die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de minister niet van de onderzoeksresultaten uit EU-vis mag uitgaan. De stellingen dat er op grote schaal wordt gefraudeerd met Azerbeidzjaanse documenten en dat er ook niet-biometrische paspoorten worden afgegeven door de Azerbeidzjaanse autoriteiten doet hier niet aan af, nu eiseres haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Nu voorts niet is gebleken dat eiseres contact heeft opgenomen met de Azerbeidzjaanse ambassade ter validatie van het paspoort en de visumaanvraag, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de minister niet van de resultaten van het EU-vis onderzoek heeft mogen uitgaan. Eiseres heeft ook anderszins niet aangetoond dat zij de Azerbeidzjaanse nationaliteit niet bezit.
4.4.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de minister de door eiseres gestelde Afghaanse nationaliteit op goede gronden niet geloofwaardig heeft kunnen achten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister ook de door eiseres gestelde identiteit niet geloofwaardig heeft kunnen achten, omdat eiseres onaannemelijk heeft verklaard over haar geboortedatum. De daartoe in het voornemen gegeven motivering, die in het bestreden besluit als herhaald en ingelast wordt beschouwd, is voor dit oordeel voldoende dragend.
Terugkeerbesluit
5. De minister is, doordat hij beslist om geen verblijfsvergunning aan eiseres te verlenen, ingevolge de Terugkeerrichtlijn verplicht om een terugkeerbesluit te nemen. De rechtbank stelt vast dat de minister in dit verband in het bestreden besluit ook heeft overwogen dat het besluit een terugkeerbesluit is. Daarbij heeft de minister overwogen dat van eiseres wordt verwacht dat zij terugkeert naar Afghanistan of naar Azerbeidzjan. De minister heeft daarbij verwezen naar bestendige jurisprudentie waaruit volgt dat het risico op refoulement slechts realistisch kan worden onderzocht tegen de achtergrond van een aannemelijke nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. Een verdere effectieve beoordeling van dat risico op refoulement is op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit niet mogelijk en kan daarom achterwege blijven zolang niet meer bekend is over de nationaliteit en herkomst van de vreemdeling. [3] Refoulement
6.1.
De beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit wordt beheerst door het Unierecht. Bij de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn moet het beginsel van non-refoulement in alle fasen van de terugkeerprocedure worden geëerbiedigd. Het verbod op refoulement is absoluut.
6.2.
Bij arrest [4] van 17 oktober 2024 (hierna: het arrest Ararat), heeft het Hof [5] prejudiciële vragen beantwoord die door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij verwijzingsuitspraak [6] van 13 november 2023, zijn gesteld omtrent – kort samengevat – de vraag of de rechter zo nodig ambtshalve moet nagaan of het risico op refoulement voldoende goed is onderzocht, of het wat uitmaakt of een terugkeerbesluit in een reguliere procedure is genomen en of het nemen van een terugkeerbesluit een actuele beoordeling van het refoulementrisico vereist. Op 7 november 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak [7] gedaan, waarin – voor zover in de onderhavige procedure van belang – is overwogen dat het Hof in het arrest Ararat heeft verduidelijkt dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in het licht van de artikelen 4 en 19, tweede lid, van het Handvest, de minister verplicht om een actuele beoordeling van het refoulementrisico te maken vóór de uitvoering van het terugkeerbesluit. Daarbij heeft de rechtbank verder overwogen dat, gelet op de systematiek van de Vw [8] en meer in het bijzonder van de meeromvattende beschikking, uit het arrest Ararat volgt dat de minister deze actuele beoordeling van het refoulementrisico moet maken vóór de oplegging van het terugkeerbesluit omdat in de Vw niet is voorzien in een zelfstandig besluit tot verwijdering. De beoordeling van het beginsel van non-refoulement dient kenbaar te geschieden bij de oplegging van het terugkeerbesluit door de minister en bij de beoordeling van dat terugkeerbesluit door de rechtbank.
6.3.
De rechtbank kan zich vinden in de hiervoor aangehaalde (samengevatte) overwegingen uit de tussenuitspraak van de rechtbank Roermond en is van oordeel dat hiermee een juiste uitleg is gegeven aan het Ararat-arrest en de betekenis hiervan voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een risico op refoulement. Daarbij ziet de rechtbank zich bevestigd door uitspraak [9] gedaan in het hoger beroep dat tegen de uiteindelijke einduitspraak [10] van zittingsplaats Roermond is ingesteld. Daarin heeft de Afdeling de overwegingen uit de tussenuitspraak van zittingsplaats Roermond bevestigd door te oordelen dat uit het arrest Ararat volgt dat de minister op grond van artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in het licht van artikel 4 en artikel 19, tweede lid, van het EU Handvest, de plicht heeft een onderzoek te verrichten waarbij de minister – op grond van wat door een vreemdeling is aangevoerd, de gegevens uit het dossier én op grond van (algemene) informatie over het land van herkomst – zich er van moet vergewissen dat de betrokken derdelander bij terugkeer naar zijn land van herkomst geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest [11] . Daarbij moet het gaan om een geactualiseerde beoordeling van het risico op refoulement.
6.4.
Uit hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5 en de rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.3 is overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister bij het opnemen van één of meerdere landen van terugkeer in het terugkeerbesluit in het bestreden besluit altijd een kenbare en actuele beoordeling moet maken van de vraag of terugkeer naar deze landen, in het geval van eiseres naar Afghanistan dan wel Azerbeidzjan, op grond van individuele op de specifieke persoon betrekking hebbende omstandigheden en/of wel op grond van algemene informatie over deze landen, strijdig is met het non-refoulement beginsel. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank – anders dan tot op heden in de bestendige jurisprudentie werd aangenomen – uitdrukkelijk óók als de nationaliteit en herkomst van een vreemdeling niet aannemelijk zijn geworden, nu het beginsel van non-refoulement in elke fase van de terugkeerprocedure moet worden geëerbiedigd. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat – voor zover de minister van eiseres verwacht dat zij terugkeert naar Afghanistan – de minister in het bestreden besluit niet heeft kunnen volstaan met de overweging dat vanwege de ongeloofwaardig geachte Afghaanse identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres een beoordeling van de vrees van eiseres bij terugkeer naar Afghanistan niet nodig is. De individuele omstandigheden van eiseres houden in dat zij als ongetrouwde jonge vrouw bij terugkeer naar Afghanistan mogelijk te vrezen heeft voor de Taliban en daarmee behoort tot een specifieke sociale groep die in Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank stelt vast dat een kenbare beoordeling door de minister van deze door eiseres gestelde vrees in het bestreden besluit ontbreekt. Reeds daarom is op dit punt sprake van een motiveringsgebrek in de besluitvorming. Verder stelt de rechtbank vast dat de minister in het bestreden besluit geen enkele overweging heeft gewijd aan een beoordeling van (mogelijk) refoulement bij terugkeer van eiseres naar Azerbeidzjan, zodat ook op dat punt sprake is van een motiveringsgebrek.
6.5.
De rechtbank verklaart het beroep – gelet op de hiervoor geconstateerde motiveringsgebreken – gegrond. Hetgeen door partijen verder nog naar voren is gebracht zal daarom onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb [12] . De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Ides, rechter, in aanwezigheid van M.J. Kambeel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.
2.Onder meer ECLI:NL:RVS:2019:661.
3.Onder meer ECLI:NL:RVS:2024:1970.
4.ECLI:EU:C:2024:892.
5.Europese Hof van Justitie.
8.Vreemdelingenwet 2000.
11.Zie rechtsoverweging 13.1 en 13.2 van de Afdelingsuitspraak.
12.Algemene wet bestuursrecht.