ECLI:NL:RBDHA:2025:19446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtsgeldigheid van terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 14 oktober 2025 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rechtsgeldig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt, en dat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat terugkeer naar Nigeria in strijd zou zijn met het non-refoulementbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn asielaanvraag en dat hij niet had aangetoond dat hij internationale bescherming genoot in Italië. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er voldoende risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser verzoekt de rechtbank ambtshalve te toetsen of er een rechtsgeldig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt in verband met het non-refoulementbeginsel. Eiser is nooit gehoord door verweerder op dit punt en verweerder heeft nooit onderzocht of terugkeer van eiser naar Nigeria in strijd is met het refoulementbeginsel.
3. Het terugkeerbesluit dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd volgt uit de meeromvattende beschikking van 17 maart 2025, waarbij de asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld. De rechtbank stelt vast dat er een terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt. Het beroep van eiser is gericht tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelt derhalve niet over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. Verweerder heeft verder in de aanbiedingsbrief van 21 oktober 2025 voldoende gemotiveerd dat terugkeer naar Nigeria niet zal leiden tot schending van
het beginsel van non-refoulement. De rechtbank stelt daartoe vast dat eiser uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om in zijn asielprocedure te verklaren over zijn gestelde problemen. Echter eiser is niet verschenen op de uitnodigingen voor een nader gehoor op 13 januari 2025 en 12 februari 2025. Eiser verhindert hiermee dat verweerder adequaat onderzoek kan doen naar mogelijke problemen van eiser bij terugkeer naar Nigeria. Dat komt voor eisers rekening en risico. Eiser heeft verder ook geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit volgt dat terugkeer van eiser naar Nigeria zal leiden tot schending van het non-refoulementbeginsel. Derhalve is niet gebleken dat terugkeer van eiser naar Nigeria zal leiden tot enige onrechtmatigheid.
4. Eiser betwist de grondslag van de maatregel van bewaring. Eiser geniet namelijk internationale bescherming in Italië. Eiser had daarom op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet in bewaring gesteld moeten worden, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat de Dublinverordening van toepassing is.
5. De rechtbank oordeelt dat eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat hij internationale bescherming geniet in Italië. Bovendien is de asielaanvraag van eiser in Nederland in de nationale procedure behandeld. Er zijn dan ook geen concrete aanwijzingen dat de Dublinverordening [1] van toepassing is in het geval van eiser. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De zware grond 3b heeft verweerder ter zitting laten vallen.
8. Eiser betwist de zware en de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geeft de feitelijke juistheid van (onder meer) de zware gronden 3a en 3c in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een risico op onttrekken aan het toezicht is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a feitelijk juist is. Door eiser wordt niet betwist dat hij bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldig document om Nederland in te reizen. Dat deze grond niet actueel zou zijn of eiser in strafrechtelijke detentie zat geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Zware grond 3c is ook feitelijk juist, omdat uit het besluit van 17 maart 2025 de plicht voor eiser volgt om Nederland onmiddellijk te verlaten. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 4 juni 2025 ongegrond verklaard. Dit besluit staat derhalve in rechte vast. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan de op hem rustende terugkeerverplichting.
9. Voor de hierboven besproken zware gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. De overige gronden behoeven dan ook niet te worden besproken.
10. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast om het risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een risico op onttrekking bestaat. [2] Eiser heeft ook verklaard niet terug te willen naar Nigeria. Eisers medische omstandigheden zijn ook kenbaar gemaakt en voldoende gemotiveerd betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder stelt terecht dat de medische zorg in de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. [3] Eiser heeft niet gemotiveerd waarom dat in zijn geval anders is. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de verweerder aanleiding had moeten zien om eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
11. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2022 [4] dat het Detentiecentrum Rotterdam voldoet aan de vereisten van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [5] Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. [6]
12. De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen en in het specifieke geval van eiser het zicht op uitzetting naar Nigeria binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. [7] Dat eiser niet over documenten beschikt geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft namelijk een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ingediend bij de Nigeriaanse autoriteiten en niet gebleken is dat deze is afgewezen of niet zal worden afgegeven. Verder werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Nigeria, gelet op de ingediende lp-aanvraag en dat verweerder regelmatig rapellen stuurt aan de Nigeriaanse autoriteiten. Daarnaast stond op 17 oktober 2025 de presentatie van eiser aan de Nigeriaanse autoriteiten gepland. Deze presentatie is echter niet doorgegaan, omdat eiser niet wilde meewerken. Ook heeft eiser op 20 oktober 2025 geweigerd een vertrekgesprek met de regievoerder te voeren. Dat eiser nog niet is uitgezet komt dan ook voor rekening en risico van eiser.
13. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 oktober 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
5.Richtlijn 2008/115.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707 en van 27 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2418.