uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52059
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. J. van Raak).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot het verlengen van de overdrachtstermijn aan Duitsland¹. De minister heeft met het bestreden besluit (de brief van 19 december 2024) de overdrachtstermijn tot achttien maanden verlengd.
1.1 De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit tot het verlengen van de overdrachtstermijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft slechts de brief met de bekendmaking van 19 december 2024 ontvangen dat daarom als besluit beschouwd moet worden. In dat besluit is geen ingangs- en einddatum van de verlenging van de overdrachtstermijn genoemd, wordt niet vermeld met hoeveel maanden is verlengd of op basis waarvan onderduiken wordt aangenomen. Volgens eiser had deze informatie in het besluit moeten worden opgenomen.
Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank met zittingsplaats Groningen van 10 oktober 20241.
5. Eiser heeft ter zitting verder toegelicht dat hij pas in de beroepsprocedure meer informatie heeft ontvangen ter onderbouwing van de verlenging van de overdrachtstermijn, namelijk een uittreksel van 8 januari 2025 ten aanzien van de MOB-melding (met onbekende bestemming) met betrekking tot eiser en een brief aan de Duitse autoriteiten van 19 december 2024 over de verlenging van de overdrachtstermijn.
6. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat er geen sprake is geweest van onderduiken. Eiser stond op 7 november 2024 klaar voor zijn overdracht, maar de taxi is niet komen opdagen. Vervolgens heeft hij nog op de opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verbleven. Eiser stelt dat in het uittreksel van 8 januari 2025 staat dat hij op 10 december 2024 de opvanglocatie heeft moeten verlaten, omdat zijn opvang en voorzieningen werden beëindigd. Dan is er geen sprake van onderduiken. Verder staat in dat uittreksel dat eiser op 18 december 2024 de opvang zelfstandig heeft verlaten en dat op 19 december 2024 de vertrekprocedure is beëindigd. Ook dat correspondeert niet met de MOB-melding op 10 december 2024 in het uittreksel.
7. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft met het besluit de overdrachtstermijn heeft verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken. In de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 20222 is overwogen dat uit het arrest Jawo3 van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is in ieder geval het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. De betrokkene behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.4
8. De rechtbank is het met eiser eens dat het bestreden besluit (de brief van 19 december 2024) aan de korte kant is, maar dat betekent niet dat er een motiveringsgebrek of zorgvuldigheidsgebrek moet worden aangenomen en het besluit daarom moet worden vernietigd. In het besluit staat dat de overdrachtstermijn overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening wordt verlengd vanwege onderduiken. Uit dat artikel volgt dat de overdrachtstermijn met 18 maanden wordt verlengd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat deze termijn, met de ingangs- en einddatum, en een nadere toelichting waarom onderduiken wordt aangenomen, expliciet in het besluit hadden moeten worden genoemd. In de brief aan Duitsland van 19 december 2024, die later aan het dossier is toegevoegd, staat dat de reden voor het verlengen van de overdrachtstermijn de verdwijning