4.4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van andere feiten in de zin van artikel 36e, derde lid, Sr. Dat voordeel dient hem te worden ontnomen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 15 juli 2024 is met betrekking tot de veroordeelde een eenvoudige kasopstelling opgemaakt. Daarin is bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van een andere periode dan de bewezenverklaarde periode in de strafzaak, namelijk van 1 oktober 2022 tot dinsdag 23 januari 2024 (hierna ook: de onderzoeksperiode). Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank uitgaan van de bewezenverklaarde periode. De bewezenverklaarde periode betreft 22 januari 2023 tot en met 23 januari 2024.
Bij een eenvoudige kasopstelling worden de beschikbare legale contante gelden vergeleken met de totale contante uitgaven. Omdat niet meer kan worden uitgegeven dan (legaal) aan inkomsten is binnengekomen, wordt – indien er geen aannemelijke verklaring volgt voor het verschil – het negatieve verschil tussen de inkomsten en uitgaven aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank volgt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel deels de kasopstelling die in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling is opgemaakt. In het navolgende zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen en ingaan op de punten waar zij afwijkt van de op de terechtzitting gewijzigde vordering. Ook zal de rechtbank de verweren van de verdediging bespreken. In het geval dat de verkorting van de periode naar 22 januari 2023 tot en met 23 januari 2024 in het nadeel van de veroordeelde is, zal de rechtbank de berekening van de onderzoeksperiode aanhouden.
Beginsaldo contant geld
De verdediging heeft – samengevat – betoogd dat het beginsaldo op € 5.000,00, in plaats van op € 50,00, moet liggen nu de veroordeelde nog over contant geld beschikte na de verkoop van een auto en de veroordeelde in de periode van 1 januari 2022 tot en met 1 oktober 2022 € 11.290,00 aan contant geld heeft opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde niet aannemelijk gemaakt dat het beginsaldo hoger was dan € 50,-. De veroordeelde heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een auto heeft verkocht en dat hij hiervoor contant geld heeft ontvangen. Ook het overgelegde bankafschrift is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de veroordeelde een geldbedrag groter dan € 50,00 voorhanden had. Het feit dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2022 tot en met 1 oktober 2022 een geldbedrag van € 11.290,00 heeft gepind betekent niet dat hij dit geldbedrag nog voorhanden had op 22 januari 2023. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op 12 juli 2024 heeft verklaard dat hij zwaar verslaafd was aan GBH en cocaïne, en dat hij zijn schulden niet kon afbetalen omdat hij dan geen geld meer voor drugs zou overhouden. Zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, staat dan niet vast dat de verdachte de bedragen die hij vanaf januari 2022 pinde opgespaard heeft en die niet heeft gebruikt om drugs te kopen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op dit punt af te wijken van het proces-verbaal betreffende de kasopstelling.
De rechtbank gaat dan ook uit van een beginsaldo contant geld van € 50,00.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
In het proces-verbaal betreffende de kasopstelling is onderzocht uit welke bronnen de veroordeelde legale contante inkomsten heeft ontvangen. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er gedurende de onderzoeksperiode vanaf de bankrekening [rekeningnummer] , ten name van de veroordeelde, € 3.910,00 contant werd opgenomen.
De raadsman heeft namens de veroordeelde bepleit dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode naast dit geldbedrag ook een bedrag van € 2.000,00 had geleend van familie en vrienden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde dit standpunt niet aannemelijk kunnen maken nu de veroordeelde dit niet met concrete verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank uitgaan van een bedrag van € 3.910,00 aan legale contante ontvangsten.
Feitelijke uitgaven – contante stortingen
In de kasopstelling wordt beschreven dat de verdachte [veroordeelde] in de onderzoeksperiode € 1.780,90 contant heeft gestort op de betaalrekening [rekeningnummer] . Omdat niet duidelijk is welk bedrag daarvan in de bewezenverklaarde periode is gestort, zal de rechtbank ten gunste van de verdachte het volledige bedrag van € 1.780,90 toerekenen aan de bewezenverklaarde periode.
Feitelijke uitgaven – levensonderhoud
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de veroordeelde een bedrag van € 2.430,75 heeft uitgegeven aan levensonderhoud in plaats van een bedrag van € 3.750,00. Dit blijkt immers uit de bankafschriften van de veroordeelde. De kasopstelling gaat onder verwijzing naar het Nibud uit van een gemiddeld bedrag aan levensonderhoud gedurende de onderzoeksperiode van afgerond minimaal € 3.750,00. Dit uitgangspunt houdt echter onvoldoende rekening met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. De veroordeelde was verslaafd en steunde voor een belangrijk deel op zijn vriendin voor het levensonderhoud. Bovendien is namens de veroordeelde ook gemotiveerd betwist dat de veroordeelde een bedrag van € 3.750,00 heeft uitgegeven. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een bedrag van € 2.430,75.
Feitelijke uitgaven – voertuig
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de aankoop van de motor met kenteken [kenteken 2] buiten beschouwing blijft omdat de aankoop van deze motor buiten de bewezenverklaarde periode valt.
Ten aanzien van de motor met kenteken [kenteken 1] heeft de verdediging – samengevat – aangevoerd dat de veroordeelde niet meer dan € 1.100,00 euro voor de motor heeft betaald en dat de motor ten tijde van de tenaamstelling op 12 oktober 2023 meer dan eenentwintig jaar oud was.
In het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling wordt uitgegaan van een koopsom van € 2.000,00. Omdat dit bedrag niet nader is onderbouwd met stukken en de verdediging dit bedrag gemotiveerd heeft betwist zal de rechtbank uitgaan van het bedrag van € 1.100,00.
Feitelijke uitgaven – inkoop verdovende middelen
De verdediging heeft bepleit dat de veroordeelde niet de economische eigenaar was van de verdovende middelen. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de verdediging deze stelling niet heeft onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. De veroordeelde wordt dan ook gezien als de economische eigenaar van de verdovende middelen.
De rechtbank overweegt dat zij ten aanzien van de
MDMAhet inkoopbedrag aanhoudt dat in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling staat opgenomen, namelijk € 227,84. De verdediging heeft dit bedrag niet gemotiveerd betwist.
Met betrekking tot de
cocaïnehoudt de rechtbank het inkoopbedrag per kilogram aan dat in het rapport wordt genoemd, namelijk € 22.255,00 per kilogram. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de veroordeelde 564,4 gram cocaïne voorhanden had in plaats van 579,2 gram. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veroordeelde (€ 22.255,00 × 0,5644) € 12.560,72 heeft uitgegeven aan cocaïne.
Ten aanzien van de inkoopprijs van de
amfetamine(pasta)heeft de verdediging aangevoerd dat er in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling een onjuiste inkoopprijs wordt gehanteerd. Blijkens jurisprudentie wordt namelijk een bedrag van
€ 505,00 tot € 600,00 per kilogram gehanteerd, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling ter onderbouwing van de inkoopprijs van de amfetamine(pasta) wordt verwezen naar het document “Prijzen Drugs & (Pre-)Precursoren, afkomstig van het Cluster Synthetische Drugs van de Dienst Landelijke Recherche”. Dit document is niet als bijlage achter het proces-verbaal gevoegd en is tevens niet vrij toegankelijk op internet. Nu het bedrag van € 1.657,00 per kilogram is betwist door de raadsman en blijkens jurisprudentie een inkoopprijs van € 505,00 tot € 800,00 per kilogramwordt gehanteerd zal de rechtbank in het voordeel van de veroordeelde uitgaan van een inkoopprijs van € 505,00 per kilogram. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde (€ 505,00 × 9,2394) € 4.665,90 heeft uitgegeven aan amfetamine.
De verdediging heeft ten aanzien van de
GHBaangevoerd dat een te hoge inkoopprijs per liter wordt gehanteerd, nu het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling uitgaat van een bedrag van € 195,00 per liter.
De rechtbank overweegt dat ook voor de inkoopprijs van de GHB wordt verwezen naar het document “Prijzen Drugs & (Pre-)Precursoren, afkomstig van het Cluster Synthetische Drugs van de Dienst Landelijke Recherche”. Nu het bedrag van € 195,00 per liter gemotiveerd is betwist door de verdediging en blijkens jurisprudentie een inkoopprijs van € 80,00 tot 140,00 per literwordt gehanteerd zal de rechtbank in het voordeel van de veroordeelde uitgaan van een inkoopprijs van € 80,00 per liter. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde (€ 80 × 4,881) € 390,48 heeft uitgegeven aan GHB.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde in totaal (227,84 + 12.560,72 + 4.665,90 + 390,48) € 17.844,94 heeft uitgegeven aan het inkopen van verdovende middelen.
Tussenconclusie werkelijke contante uitgaven
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen betreffende de kasopstelling en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde de volgende feitelijke contante uitgaven heeft gedaan:
Contante stortingen € 1.780,90
Voertuig € 1.100,00
Inkoop verdovende middelen € 17.844,94 +
Totaal € 20.725,84
Berekening
De rechtbank stelt de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast:
( a) Beginsaldo contant geld € 50,00
( b) Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 3.910,00
( c) Eindsaldo contant geld € 195,00 +
( d) Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 4.155,00
( e) Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen € 20.725,84 -
( f) Verschil (onverklaarbare uitgaven) € 16.570,84