ECLI:NL:RBLIM:2022:9569

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
03.171489.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter waarde van € 27.771,27, voortkomend uit de verkoop van drugs. De officier van justitie had een vordering ingediend om dit bedrag vast te stellen, waarbij werd gesteld dat de verdachte dit voordeel had verkregen uit de baten van strafbare feiten. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte de drugs en het geld voor een ander had bewaard, als onaannemelijk verworpen. De rechtbank heeft de aangetroffen verdovende middelen en het contante geld als bewijs gebruikt om de ontnemingsvordering te onderbouwen. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aanschafprijs van de in beslag genomen drugs en het aangetroffen geldbedrag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.171489.22 (ontneming)
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 29 november 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in de [locatie P.I.] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 november 2022. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03.171489.22. Op 29 november 2022 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 49.462,56. Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld en andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld. De officier van justitie meent dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat deze andere feiten door [verdachte] zijn begaan.
Op de terechtzitting van 15 november 2022 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat zij het geschatte voordeel en de op te leggen betalingsverplichting op € 47.771,27 vaststelt.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen en heeft verzocht de duur van de gijzeling te bepalen op 955 dagen. Voor de totstandkoming van het bedrag van € 47.771,27 verwijst zij naar de kasopstelling in het dossier. Uit het onderzoek zijn feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat [verdachte] al langere periode betrokken is bij de handel in verdovende middelen. Zij verwijst daartoe naar anonieme meldingen gedaan bij de politie vanaf 2017 waaruit blijkt dat er vanuit de woning van [verdachte] al diverse jaren in (hard)drugs wordt gehandeld. Ook verwijst zij naar de politieobservaties van de woning van [verdachte] waar door de politie veelvuldig kortstondige bezoeken van verschillende personen worden waargenomen, hetgeen ernstig doet vermoeden dat er in de woning sprake is van handel in verdovende middelen. Daarnaast betrekt de officier van justitie bij haar standpunt dat er een grote hoeveelheid verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en een geldbedrag van € 13.779,95 euro in de woning van [verdachte] is aangetroffen. Dit in samenhang bezien met de berichten die zijn gestuurd vanaf de telefoons van [verdachte] met daarin gesprekken die gaan over de aan- en verkoop van drugs, maakt het aannemelijk dat [verdachte] met de handel in drugs vanaf 8 juli 2020 tot en met 8 juli 2022 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De verklaring van [verdachte] dat hij de verdovende middelen louter voor een onbekende derde bewaarde is niet onderbouwd en niet aannemelijk geworden. Nu het aannemelijk is dat [verdachte] de eigenaar is van de - in zijn woning aangetroffen - verdovende middelen, dient de aanschafwaarde van de verdovende middelen ook als wederrechtelijk verkregen voordeel gezien te worden. [verdachte] heeft immers de verdovende middelen gefinancierd bij aankoop. Vangwege het ontbreken van een verklaring over de aankooprijs, dient er volgens de officier van justitie uitgegaan te worden van gemiddelde prijzen die door de politie zijn berekend op basis van andere onderzoeken. De totale aanschafwaarde van de verdovende middelen is berekend op € 13.991,32.
Daarnaast blijkt uit telefoonberichten verstuurd vanaf de telefoon van [verdachte] dat hij een boot heeft aangekocht. Op basis van het onderzoek wordt het aankoopbedrag geschat op
€ 20.000,-.
De officier van justitie verwijst naar onderstaande kasopstelling.
Beginsaldo kas: € 0,00
Legale contante ontvangsten: € 0,00
Eindsaldo contant geld: € 13.779,95 (aangetroffen bij doorzoeking en aldus
beschikbaar voor contante uitgave)
Aanschaf verdovende middelen - € 13.991,92
Aanschaf boot: - € 20.000,00
Totale uitgaven: - € 33.991,32
Verschil (negatief): - € 47.7771,27
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft het aangetroffen geldbedrag van € 13.779,95 aan het oordeel van de rechtbank, nu het bedrag niet van [verdachte] maar van een ander is, te weten een Albanees van wie [verdachte] de naam niet wil noemen uit angst voor represailles.
Ten aanzien van de aangetroffen amfetamine in de woning van [verdachte] is de verdediging van mening dat het bedrag dat deze amfetamine vertegenwoordigt niet kan worden meegenomen in de ontnemingsvordering. Het heeft immers niet tot voordeel voor [verdachte] geleid, maar dient gezien te worden als een verliespost.
De post ten aanzien van de aanschaf van een boot dient bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen buiten beschouwing gelaten te worden. Daartoe is aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] een boot van deze waarde heeft gekocht. De boot waar in het strafdossier over wordt gesproken, heeft [verdachte] alleen op internet bekeken. Uit het dossier blijkt niet dat hij deze boot heeft aangekocht. De aankoop van een boot ter waarde van € 20.000,- euro wordt tevens stellig ontkend, door [verdachte] werd daarentegen een roeiboot aangeschaft ter waarde van € 1500,-. Dit geldbedrag zat nog in zijn zogenoemde spaarpotje bij bewindvoering en is tevens met goedkeuring van zijn bewindvoerder besteed aan de aankoop van een roeiboot. De politie had naar deze geldstroom onderzoek moeten verrichten, dit gebrek kan niet worden afgewenteld op [verdachte] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij vonnis d.d. 29 november 2022 is [verdachte] veroordeeld wegens
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,gepleegd op 8 juli 2022;
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,gepleegd op 8 juli 2022;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,gepleegd op 8 juli 2022.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2
Het bewijs [1]
Allereerst merkt de rechtbank op dat het door de verdediging gevoerde verweer - dat het geld en de drugs niet van [verdachte] waren en hij het voor een ander heeft bewaard -onaannemelijk wordt geacht. Tevens is door de verdediging gesteld dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar mogelijke andere geldstromen, zoals de aanschaf van een roeiboot. De rechtbank verwerpt deze verweren, nu deze pas ter terechtzitting zijn aangebracht, onvoldoende concreet zijn, niet nader zijn onderbouwd en (mede daardoor) niet (meer) verifieerbaar. Het had op de weg van [verdachte] gelegen om in een - eerder stadium - zijn verklaringen concreet en verifieerbaar te maken.
Bewijsmiddelen
Wat betreft het bewijs neemt de rechtbank de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 29 november 2022 zijn gebezigd over. Die moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Voorts bezigt de rechtbank de navolgende bewijsmiddelen.
Verbalisant [verbalisant] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
In het onderzoek is een doorzoeking geweest van de woning van [verdachte] .
Daarbij zijn onder andere aangetroffen:
  • 492 gram hennepproducten (inclusief hasjiesj);
  • 224,97 gram cocaïne;
  • 834,05 gram stof bevattende amfetamine;
  • 1962,42 gram amfetamine (pasta);
  • € 13.779,95 contant geld.
De aankoopwaarden van deze drugs zijn berekend op basis van de meest recente drugsprijzen [3] :
  • Wiet (hennep) 492 gram: € 4.165,00/kilogram= €2.049,18
  • Cocaïne 224,97 gram: €44,60 gram= €10.033,66
  • Amfetaminepoeder 834,05 gram €1.100 /kilogram = €917,46
  • Amfetamine pasta 1962,42 gram a €505 /kilogram= €991,02
De totale aanschafwaarde van de aangetroffen drugs is ten minste € 13.991,32. De door mij, verbalisant, bij deze berekening gehanteerde prijzen zijn de prijzen die gezien de positie van [verdachte] de meest logische prijzen zijn. Daarbij heb ik gerekend in het voordeel van [verdachte] . Het is namelijk niet aannemelijk dat [verdachte] alle verdovende middelen bij de bron de inkoop doet of de straat-handelsprijs heeft betaald bij aanschaf van die drugs.
Naast de aangetroffen verdovende middelen werd bij de doorzoeking van de woning een geldbedrag van 13.779,95 euro aangetroffen en in beslag genomen. Dit geld wordt aangemerkt als geld waarvan het aannemelijk is dat het is verdiend met de handel in verdovende middelen. Daardoor wordt het aangetroffen geldbedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt.
Uit verhoor blijkt dat [verdachte] onder financieel bewind staat en moet leven van leefgeld van ongeveer 40 tot 60 euro per week. Bij verhoor heeft [verdachte] bij de meeste vragen die werden gesteld gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. De iCOV Rapportage Vermogen en Inkomen geeft een overzicht van de inkomsten van [verdachte] over de jaren 2017 tot 2021. Uit deze overzichten blijkt dat het vermogen niet dusdanig veel ruimte gaf om dergelijke aankopen te kunnen doen en daarnaast een geldbedrag van die grootte te kunnen sparen. Het saldo dat op de bankrekening staat is gedurende deze periode vanaf 2017 tot 2021 oplopend van euro 3.666 euro tot 5.848 euro. Deze bankrekening betreft echter een bewindvoerdersrekening (bron: iRVI). Dit bevestigt dat er aan [verdachte] leefgeld wordt verstrekt.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en bij gebrek aan aantoonbare legale inkomsten en aan enig andersluidende verklaring van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat hij door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 27.771,27. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Bij de vaststelling van het bedrag volgt de rechtbank de berekening zoals deze is gemaakt in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [4] Daarnaast is de officier van justitie bij haar berekening van het wederrechtelijk voordeel over de periode van 8 juli 2020 tot en met 8 juli 2022 uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank neemt deze kasopstelling over, met dien verstande dat de rechtbank op het punt ten aanzien van de aanschaf van een boot ter waarde van € 20.000,00 van deze berekening afwijkt.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bedrag ten aanzien van de aanschaf van een boot van € 20.000,00 in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Immers blijkt naar oordeel van de rechtbank niet uit het dossier om welke boot het gaat en welke waarde deze boot zou vertegenwoordigen. Er wordt in het dossier gesproken over advertenties op Markplaats waaruit de verkoopprijs van € 21.000,00 zou blijken. Deze advertenties zijn echter niet aan het dossier toegevoegd. Daarnaast is niet gebleken dat er bij [verdachte] een boot is aangetroffen of als zodanig onder hem in beslag is genomen. Om voornoemde redenen kan de rechtbank niet vaststellen of het aannemelijk is dat [verdachte] een andere boot heeft aangeschaft dan een roeiboot, noch een schatting maken van de waarde van die boot.
Voor het overige neemt de rechtbank de berekeningen in voornoemd proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen op basis van gemiddelde aankooprijzen van de verdovende middelen acht de rechtbank voldoende onderbouwd en zijn door de verdediging niet weersproken. De raadsman heeft namens [verdachte] naar voren gebracht dat de aankoopprijzen niet als door [verdachte] gedane uitgaven dienen te worden opgenomen, omdat hij deze verdovende middelen in bewaring (voor een niet nader te noemen derde) onder zich had en dat het betreffende crimineel vermogen reeds is afgenomen doordat ze in beslag zijn genomen. Voormelde bedragen zullen desalniettemin als door [verdachte] gedane uitgaven worden opgenomen in de kasopstelling nu de rechtbank geen geloof hecht aan de hierover afgelegde verklaring van [verdachte] . Daarbij komt het de rechtbank redelijk voor dat hij deze bedragen feitelijk heeft omgezet in de drugs.
Op grond van het voorgaande luidt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Beginsaldo kas: € 0,00
Legale contante ontvangsten: € 0,00
Eindsaldo contant geld: - € 13.779,95
Aanschaf verdovende middelen - € 13.991,32
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel - € 27.771,27
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 27.771,27 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
- bepaalt de duur van de
gijzeling, die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd, op
173 dagen.
Deze uitspraak is gewezen door mr. C.P.W. van Well, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2022.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer PL2411-2022104642, gesloten d.d. 1 september 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 158.
2.Proces-verbaal van verdenking/berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 13 oktober 2022, niet doorgenummerd, pagina 1 tot en met 11.
3.Bijlage behorend bij proces-verbaal van verdenking/berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 13 oktober 2022, pagina 6 tot en met 11.
4.Proces-verbaal van verdenking/berekening wederrechtelijk verkregen voordeel 2022053789-56, niet doorgenummerd, pagina 1 tot en met 11