ECLI:NL:GHSHE:2021:536

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
20-003595-15 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in mega ontnemingszaak Begonia met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 november 2015. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen de betrokkene, die beschuldigd werd van het opzettelijk afleveren en aanwezig hebben van amfetamine in de periode van 12 tot en met 18 november 2010, alsook van het in bezit hebben van wapens op 5 april 2011. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 766.234,- en een betalingsverplichting opgelegd van € 761.234,-. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, en van de verweren van de verdediging, die zich richtten op de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het voordeel heeft vastgesteld op basis van drugstransacties waar de betrokkene van was vrijgesproken. Het hof heeft de eerdere berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het voordeel uit de drugshandel.

Het hof heeft de betalingsverplichting gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de betalingsverplichting vastgesteld op € 167.970,- en de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 3 jaar. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 186.634,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van de feiten gold.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003595-15 OWV
Uitspraak : 25 februari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 november 2015 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-889039-11 tegen:

[betrokkene]

Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 766.234,- en aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor een bedrag van
€ 761.234,-.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende:
-de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel;
-de omvang van de opgelegde betalingsverplichting.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 20 juni 2013 onder parketnummer
20-002330-12 onherroepelijk tot straf veroordeeld onder meer ter zake van dat:
Ten aanzien van parketnummer 01/889039-11:
1.hij op de navolgende tijdstippen gelegen in de periode van 12 november 2010 tot en met 18 november 2010 te Breda telkens opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- op 12 november 2010 een hoeveelheid van 34 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine

en

- op 17 november 2010 een hoeveelheid van 44 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine

en

- op 18 november 2010 een hoeveelheid van 44 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;
2.hij op 05 april 2011 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, wapens van categorie III, te weten
- een gasrevolver, merk Reck, kaliber .380 knal 9 mm en
- een pistool, merk Walther P22, kaliber .22
en munitie van de categorie III, te weten 13 patronen, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van parketnummer 01/889101-11:
hij in de periode van 22 oktober 2010 tot en met 26 oktober 2010 in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen,

immers heeft hij, verdachte, in voormelde periode aan [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 1] , gevraagd om een hoeveelheid van 75 kilogram en 100 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor hem, verdachte, af te leveren.

Wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van het begaan van soortgelijke feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
De opzet van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het dossier is in het kader van een ontnemingsonderzoek een rapportage opgemaakt betreffende betrokkene [betrokkene] met betrekking tot berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (genummerd 29-885088), gedateerd 2 oktober 2012. Daarnaast is deze rapportage aangevuld met een rapportage gedateerd 14 juli 2014, aangeduid als “aanvullende ontnemingsrapportage [betrokkene] in onderzoek Begonia”.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft blijkens een onderzoek plaatsgevonden naar het voordeel behaald uit de bewezenverklaarde feiten ten aanzien van de amfetaminehandel. In die berekening is zowel uitgegaan van voordeel behaald uit de tenlastegelegde/veroordeelde feiten als voordeel dat is behaald uit soortgelijke feiten/feiten uit de vijfde categorie.
Het hof zal allereerst het (mogelijk) behaald voordeel uit de bewezenverklaarde feiten bespreken alvorens over te gaan tot de bespreking van (mogelijk) behaald voordeel uit soortgelijke feiten, dan wel feiten uit de vijfde categorie.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
Bewezenverklaarde drugstransacties
Bij arrest van dit hof van 20 juni 2013, onder parketnummer 20-002267-12, in het bijzonder de bewezenverklaring van het tenlastegelegde ten aanzien van parketnummer 01/889039-11 is de betrokkene vrijgesproken van de verkoop van de bewezenverklaarde drugstransacties. De betrokkene is daardoor enkel veroordeeld ten aanzien van de aflevering en het opzettelijk aanwezig hebben van de kilogrammen aan amfetamine.
Het hof stelt vast dat, nu betrokkene expliciet is vrijgesproken van de voordeel opleverende handelingen ten aanzien van de drugstransacties onder parketnummer 01/889039-11, de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat betrokkene ten aanzien van parketnummer
01/889039-11voordeel heeft behaald. Nu het hof deze drugstransacties reeds op die grond niet bij de berekening van het voordeel kan betrekken, behoeven de overige verweren van de verdediging op dit onderdeel geen bespreking.
Bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen
Blijkens het onderliggende strafarrest van dit hof van 20 juni 2013, is de betrokkene ten aanzien van parketnummer 01/889101-11 veroordeeld voor de voorbereidingshandelingen van hoeveelheden van 75 kilogram en 100 kilogram amfetamine. Hiertoe is bewezenverklaard dat hij een ander, te weten [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 1] , heeft gevraagd om die middelen voor hem af te leveren.
Zowel in het dossier, als ook door de rechtbank in de berekening, is ervan uitgegaan dat betrokkene uit die bewezen voorbereidingshandelingen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Het hof stelt vast dat, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, niet is gebleken dat betrokkene voordeel heeft verkregen. Het hof acht hierbij van belang dat, zelfs als deze amfetamine (175 kilogram) bij hem is afgeleverd, niet is gebleken dat hij daaruit enig voordeel heeft verkregen. Dan zou hij daarvoor juist moeten betalen en dat levert geen voordeel op. Nu het hof het voordeel uit de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen reeds op die grond niet in zijn overwegingen zal betrekken, behoeven de overige verweren van de verdediging op dit onderdeel geen bespreking.
Voordeel uit soortgelijke feiten
Overige handel in amfetaminepasta te weten ongeveer 186 kilogram
De rechtbank is bij de beoordeling van het voordeel uit soortgelijke feiten ervan uitgegaan dat betrokkene een hoeveelheid van 186 kilo amfetaminepasta heeft ingekocht. In het OVC-gesprek van 22 oktober 2010, vanaf 18:44:07, wordt door [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 1] gesproken over een tegoed van € 150.000,- van een persoon met een growshop. Na dit gesprek gaan zij naar betrokkene toe. Uitgaande van een inkoopprijs van € 800,- per kilo past bij een bedrag van € 150.000,- een hoeveelheid van ongeveer 186 kilo amfetaminepasta.
Het hof stelt vast dat, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, niet is gebleken dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit dit (soortgelijke) feit. Het hof stelt hierbij vast dat, zelfs indien deze 186 kilogram aan amfetamine aan betrokkene is verkocht, niet is gebleken dat hij daaruit enig voordeel heeft verkregen. Hij zou dan immers enkel voor die inkooplevering moeten betalen en dat levert geen voordeel op. Nu het hof het voordeel uit soortgelijke feiten, te weten overige handel in amfetaminepasta van 186 kilogram, reeds op die gronden niet in de berekening van het voordeel zal betrekken, behoeven de overige verweren van de verdediging op dit onderdeel geen bespreking.
Handel in amfetaminepasta en overige verdovende middelen in de periode 1 juni 2010 tot 22 oktober 2010 en de periode 19 november 2010 tot 5 april 2011
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangetroffen bescheiden die door de politie ten aanzien van de mogelijke handel in verdovende middelen zijn aangetroffen, vanaf p. 179 e.v. niet voldoende concreet zijn om te concluderen dat de betrokkene zich ook aan dergelijke feiten schuldig heeft gemaakt. De rechtbank heeft het berekende voordeel dat daarop betrekking zou hebben, buiten beschouwing gelaten.
In hoger beroep is door de advocaat-generaal de vordering voor zover deze betrekking heeft op het desbetreffende voordeel, niet gehandhaafd. Ook de verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Nu meerbedoeld voordeel door de advocaat-generaal in de vordering in hoger beroep niet langer is betrokken en ook het hof onvoldoende aanwijzingen in het dossier heeft gevonden dat betrokkene het desbetreffende voordeel heeft genoten, zal het hof, het op dit voordeel betrekking hebbende onderdeel van de vordering verder buiten beschouwing laten.
Hennephandel
De rechtbank heeft omtrent de hennephandel het navolgende overwogen en beslist (vonnis, blz. 10 + 11):
Er zijn voldoende aanwijzingen aanwezig dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de professionele hennephandel. De rechtbank baseert zich op het volgende.
Onder verdachte zijn aantekeningen in beslag genomen, p. 163 ev ontnemingsrapportage waaruit volgt:
Soort Periode Hoeveelheid Totale inkoopprijs Gem. inkoopprijs
Per kg
Droog 14-07 tm 25-08 26.717 kg € 97.580 € 3.652
Nat 17-07 tm 01-09 638.837 kg € 443.722 € 693.
Voormeld overzicht op p. 163 betreft een overzicht van bescheiden zoals weergegeven op p. 156-161. De rechtbank stelt vast dat op deze stukken bedragen, namen en data zijn vermeld en dat termen gebruikt zijn als “droge”. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat deze terminologie ziet op hennep. Daarbij komt dat deze prijzen nagenoeg overeenkomen met de groothandelprijzen van een kilo droge en natte hennep, zoals die in vergelijkbare drugszaken naar voren komen.
Tevens zijn bescheiden in beslag genomen die verband houden met transacties die hebben plaatsgevonden in 2010. Deze bescheiden zijn gespecificeerd op p. 177 en 178 en zijn weergegeven op p. 180-187.
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat sprake is geweest van de volgende transacties, p. 24 ontnemingsrapport:
Overzicht klant 1
vordering 153.515 “debt” = schuld afnemer
totale levering 177 kg 739.600
ontvangen betalingen 1.000.000 (-) wo betaling van 23-06-2010 ad 500.000
schuld 106.985 (-) “deposit” (rechtbank: vooruitbetaling afnemer)
schuld 106.985 (-)
(…) 586.600
ontvangen betalingen 794.000 (-) betalingen van 2, 6 en 8 juli 2010
totale levering 82kg 336.600 d.d. 16 juli 2010
ontvangen betaling 143.000 (-)
schuld 120.785 (-) “deposit” (rechtbank: vooruitbetaling afnemer)
schuld 120.785(-)
totale levering 12 kg 50.400
schuld 70.385
Overzicht klant 2
vordering 0
totale levering 96,85 kg 403.970
ontvangen betalingen 865.115 (-) betalingen 2, 8 en 16 december 2010
schuld 461.145 dep (rechtbank: vooruitbetaling afnemer)
De rechtbank zal in navolging van de berekening op p. 26 van het ontnemingsrapport uitgaan van de volgende berekening.
Indien de bedragen genoemd onder hierboven gerelateerde “klanten 1 en 2” (bladzijde 24) gedeeld worden op het aantal geleverde kilogrammen ontstaat de opbrengst per kilogramhennep.
739.600/177 kg = 4.178,00
50.400/12 kg = 4.200,00
403.970/96,85kg= 4.171,00
336.600/82 kg = 4.104,00
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel over periode 1 juni 2010 tot 22 oktober 2010 en gedurende de periode van 19 november 2010 tot 5 april 2011 soortgelijke feiten in zake handel in hennep wordt naar aanleiding van vorenstaande berekend op:
Opbrengst verkoop hennep
totale levering 177 kg € 739.600,00
totale levering 82 kg € 336.600,00
totale levering 96,85 kg € 403.970,00
totale levering 12 kg € 50.400,00
totaal bedrag € 1.530.570.00
Voor de levering van 131 kilo die zou staan tegenover het bedrag van € 586.600,-, welke hoeveelheid volgens de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting zou zien op p. 177 (14 + 127 kilo = 141 kilo), heeft de rechtbank geen onderliggende bescheiden aangetroffen zodat de rechtbank onvoldoende aanwijzingen aanwezig acht om het bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen.
Kosten inkoop hennep
Totaal naar aanleiding van vorenstaande geleverd
177 + 82 + 96,85 + 12 = 367,85 afgerond 368 kilogram.
Gezien de in deze rapportage genoemde bedragen betaalde veroordeelde [betrokkene]
voor 1 kilogram droge hennep € 3.652. (bladzijde 23 ontnemingsrapportage)
Als inkoopprijs wordt berekend 368 x 3.652 = € 1.343.936,00
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de hennep bedraagt
€ 1.530.570 minus € 1.343.936 =€ 186.634,00
De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat het adres van verdachte volgens een MMA melding in 2008 al in verband werd gebracht met hennephandel (p. 22 ontnemingsrapport).
Veroordeelde heeft niets verklaard over de in beslag genomen bescheiden.
In hoger beroep heeft de verdediging zich wederom op het standpunt gesteld dat de papiertjes/aantekeningen die in de woning van de betrokkene zijn aangetroffen onvoldoende zijn om op grond van enkel die geschriften enig wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de papiertjes/aantekeningen op basis van artikel 511f Wetboek van Strafvordering in combinatie met artikel 344 lid 1 sub 5 Wetboek van Strafvordering niet als wettige bewijsmiddelen gelden.
Met de rechtbank baseert het hof het oordeel dat het voordeel is behaald uit soortgelijke feiten, te weten hennephandel, op het proces-verbaal van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de ontnemingsrapportage (29-885088) d.d. 2 oktober 2012, zoals ook door de rechtbank aangehaald. Daarin wordt op basis van de bij de doorzoeking aangetroffen documenten specifiek en gedetailleerd vermeld op welke wijze betrokkene voordeel zou hebben genoten uit de handel in hennep. Nu betrokkene zelf niet is gekomen met een nauwkeurige, verifieerbare verklaring dat de aangetroffen documenten betrekking hebben op andere activiteiten en niet op bedoelde hennephandel, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de documenten verband houden met en terug te voeren zijn tot de handel in hennep. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Het hof ziet ook in het overige geen reden anders te overwegen en te beslissen dan de rechtbank in vorenstaande, cursief weergegeven overwegingen heeft gedaan. Het hof neemt deze overwegingen en de beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat kan worden aangenomen dat betrokkene uit soortgelijke feiten, te weten hennephandel, een bedrag van
€ 186.634,00als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Op te leggen betalingsverplichting
Verbeurdverklaring
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte de waarde van de Audi Q7 die in de onderliggende strafzaak is verbeurdverklaard, niet in mindering is gebracht op de op te leggen betalingsverplichting. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verbeurdverklaring een (bijkomende) vermogensstraf is, waarbij de verdediging ervan uitgaat dat er op die grond conservatoir beslag op de personenauto heeft gelegen en, indien dit niet het geval is geweest, de personenauto als verhaal diende voor een op te leggen ontnemingsmaatregel of boete.
Het hof stelt het navolgende voorop:
Door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Wordt in zo een geval tevens de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd, dan dient, in verband met het reparatoire karakter van die maatregel, de waarde van de onder de betrokkene inbeslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting, met dien verstande dat de geldelijke waarde van die voorwerpen het vastgestelde bedrag dat een betrokkene in verband met het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat moet betalen niet kan overstijgen.
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof vast dat in de onderliggende onherroepelijke strafzaak het navolgende voorwerp is verbeurdverklaard:
- Nr. 79 1.00 STK Personenauto AUDI Q7 Kl:zwart BEG.H27.TE.13XHNZ.
Ten aanzien van die verbeurdverklaring is bepaald dat het gaat om een voorwerp met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. De personenauto is derhalve niet aangemerkt als opbrengst van het bewezenverklaarde feit, en behelst geen waarde die in het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel als onderdeel is meegenomen. Het hof zal derhalve het bedrag van die verbeurdverklaarde personenauto niet in mindering brengen op de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting.
Schending redelijke termijn
De rechtbank heeft in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, met 1 jaar en 6 maanden, de betalingsverplichting gematigd met € 5.000.
De raadsman heeft zich omtrent de matiging van de betalingsverplichting als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn op het standpunt gesteld dat de overschrijding 5 keer 6 maanden betreft, en dat gelet op die overschrijding overeenkomstig het arrest van dit hof van 24 februari 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:1349, een korting van 5 x 5% dient te worden toegepast en derhalve ofwel een korting op het aan de Staat te betalen bedrag van 25% , dan wel een korting van (5 x € 5.000,- =) € 25.000,- moet worden vastgesteld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de rechtbank stelt het hof de aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op 8 mei 2012, de datum waarop door de officier van justitie kenbaar is gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e aanhangig te maken. De vordering is vervolgens gedateerd op 22 april 2014 en de eerste zitting in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 23 mei 2014. Op verzoek van de verdediging heeft de rechter-commissaris in december 2014, februari 2015 en maart 2015 getuigen gehoord. Tussentijds heeft het Openbaar Ministerie aanvullende rapportages doen opmaken. Aansluitend hebben de officier van justitie en de raadsman schriftelijk conclusies uitgewisseld, waarna een afsluitende terechtzitting op 1 oktober 2015 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft op 12 november 2015 vonnis gewezen.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat het onderzoek na de regiezitting in mei 2014, gezien de onderzoekwensen en het opmaken van nadere rapportages mede in verband met de inmiddels gewezen arresten, tamelijk voortvarend is verlopen, maar dat de tijd tussen 8 mei 2012 en de regiezitting in mei 2014 onredelijk lang is geweest mede gelet op de omstandigheid dat het gerechtshof in juni 2013 als tweede feitelijke instantie over de strafbare feiten heeft geoordeeld.
Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, en wel met 1 jaar en 6 maanden. De rechtbank heeft om die reden een aftrek van € 5.000,- passend geacht. Gelet op het vastgestelde wederrechtelijke verkregen voordeel in hoger beroep zal het hof voor de overschrijding van de redelijke termijn een verminderingspercentage hanteren van 5%.
Betrokkene heeft vervolgens op 24 november 2015 hoger beroep ingesteld en het hof zal op 25 februari 2021 arrest wijzen. In hoger beroep heeft de behandeling derhalve 5 jaar en ruim 3 maanden geduurd.
Het hof neemt in zijn overweging mee dat pas in 2017 is bekeken of er onderzoekwensen in zowel deze zaak als de zaken van de medebetrokkenen bestonden, waarna het hoger beroep allereerst is behandeld op een regiezitting op 16 november 2018. Nadien heeft een conclusiewisseling plaatsgevonden en op verzoek van de verdediging zijn er nog getuigen gehoord na de eerste inhoudelijke zitting van 25 juni 2020. Daarnaast acht het hof de omvang van het onderzoek en de mogelijkheid om met alle betrokkenen en hun advocaten samen te komen, tevens van belang voor het oordeel over de voortvarendheid van de behandeling van het hoger beroep.
In totaal stelt het hof vast dat in hoger beroep een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 1 jaar heeft plaatsgevonden. Het hof zal de betalingsverplichting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep verminderen met nog eens 5%.
Samenvattend zal het hof de betalingsverplichting matigen met een bedrag van in totaal
(5% + 5% over € 186.634,- =) € 18.664,- (afgerond), en dus aan betrokkene een betalingsverplichting opleggen van: (€ 186.634,- -/- € 18.664,- =)
€ 167.970,-.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 3 jaren.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het wederrechtelijk behalen van het vastgestelde voordeel rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
186.634,00 (éénhonderdzesentachtigduizend zeshonderdvierendertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 167.970,00 (éénhonderdzevenenzestigduizend negenhonderdzeventig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 25 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen