ECLI:NL:RBOVE:2018:1900

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
08/730452-17 (beslissing ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een beslissing genomen in een ontnemingszaak tegen een 67-jarige man die was veroordeeld voor handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 44.288,16 aan de Staat moet betalen, dat hij illegaal heeft verdiend met de handel in harddrugs. De officier van justitie had gevorderd dat de veroordeelde zou worden veroordeeld tot betaling van het geschatte voordeel van € 133.687,00, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd na het horen van de verdediging. De verdediging betwistte de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat het bedrag op € 25.288,00 moest worden vastgesteld, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank heeft de schatting van het voordeel gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen en de argumenten van de verdediging. De rechtbank heeft ook overwogen dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende was aangetoond om de vordering te matigen. De beslissing is genomen na een zitting op 22 mei 2018, waar de officier van justitie en de advocaat van de veroordeelde aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht om het bedrag van € 44.288,16 aan de Staat te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Parketnummer : 08/730452-17 (beslissing ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht)
Datum : 5 juni 2018

Beslissing op de vordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht

van de officier van justitie in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .
hierna te noemen veroordeelde.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. G. Steeghs en mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, die heeft verklaard daartoe door de veroordeelde uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek in de strafzaak met opgemeld parketnummer tegen veroordeelde, te weten:
- de stukken van het opsporingsonderzoek de politie Oost-Nederland, District IJsselland, basisteam IJsselland-Noord, met nummer [numnmer] ;
- het proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 10 november 2016;
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 5 juni 2018 met opgemeld parketnummer.

OVERWEGINGEN

De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van of uit de baten van het feit, zoals ten laste gelegd in de strafzaak met opgemeld parketnummer, en/of soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, welk voordeel door de officier van justitie na een ter terechtzitting gedane aanpassing wordt geschat op € 133.687,00.
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met opgemeld parketnummer bij vonnis van 5 juni 2018 veroordeeld terzake het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De raadsman van veroordeelde heeft bovenvermelde schatting overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, bestreden. Volgens de door de raadsman bepleite berekeningswijze dient het bedrag te worden geschat te worden vastgesteld op
€ 25.288,00. Verder heeft de raadsman verzocht de betalingsverplichting te beperken tot
€ 1.585,00, zijnde de waarde van het beslag, omdat reeds aanstonds duidelijk is dat veroordeelde thans en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben.
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van het feit
terzake waarvan veroordeelde bij opgemeld vonnis is veroordeeld en soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is bij haar schatting uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende – als aannemelijk aan te merken – gegevens. Op die gegevens is ook bovenvermeld proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 10 november 2016 (hierna het proces-verbaal) gebaseerd.
De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat het voordeel lager moet worden geschat dan in het proces-verbaal is berekend en overweegt hiertoe, aan de hand van de door de raadsman gevoerde verweren, als volgt.
MDMA kristallen: 525 gram:
De rechtbank volgt de raadsman in zijn stelling dat in het proces-verbaal ten onrechte wordt uitgegaan van een hoeveelheid van 525 gram MDMA kristallen en dat een hoeveelheid van 10,63 gram moet worden gehanteerd.
De rechtbank houdt hiermee in het bedrag waarop zij het voordeel schat rekening.
Prijs speed:
De rechtbank volgt de raadsman ook in zijn stelling dat in het proces-verbaal ten onrechte wordt uitgegaan van een inkoopprijs van € 20,-- per gram, een verkoopprijs van € 50,-- per gram en een “winst’ per vier weken van € 4.890,-- (163 gram).
De raadsman stelt terecht dat uitgegaan moet worden van een inkoopprijs van € 2,-- per gram, een verkoopprijs van € 5,- per gram en een ‘winst’ per vier weken van 489,--.
De rechtbank houdt ook hiermee in het bedrag waarop zij het voordeel schat rekening.
4FMP
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat 4FMP blijkens het rapport van het NFI (dossierpagina 64) niet onder de Opiumwet valt en dat ook overigens nergens uit blijkt dat het bezit hiervan strafbaar is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt geteld dat 4 FMP inmiddels, vanaf juli 2017, onder de Opiumwet valt en het bezit van dit middel daarvoor als economisch delict strafbaar was gesteld in de Wet op de economische delicten (WED).
De rechtbank stelt vast dat uit het NFI rapport d.d. 3 augustus 2016 staat vermeld dat 4-Fluoramfetamine (4FMP) een niet-gereguleerde psychoactieve stof is. De stelling van de officier van justitie dat het bezit hiervan op 21 juli 2016 strafbaar was gesteld in de WED is, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat 4FMP inmiddels onder de Opiumwet zou vallen doet er niet aan af dat dit op het moment dat veroordeelde deze stof aanwezig had op 21 juli 2016 nog niet het geval was.
Gelet hierop zat de rechtbank bij de schatting van het voordeelbedrag geen rekening houden met de winst die veroordeelde met de verkoop van dit middel heeft behaald.
Ketamine
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat Ketamine blijkens het rapport van het NFI niet onder de Opiumwet valt en dat ook overigens nergens uit blijkt dat het bezit hiervan strafbaar is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat het bezit van dit middel strafbaar is gesteld in de WED en dat dit middel alleen door een arts kan worden voorgeschreven.
De rechtbank stelt vast dat uit het NFI rapport d.d. 3 augustus 2016 staat vermeld dat Ketamine niet vermeld is op een van de lijsten van de Opiumwet.
De stelling van de officier van justitie dat het bezit hiervan strafbaar is gesteld in de WED is, zonder nadere concretiserende onderbouwing, niet aannemelijk geworden.
Gelet hierop zat de rechtbank bij de schatting van het voordeelbedrag geen rekening houden met de winst die veroordeelde met de verkoop van dit middel heeft behaald.
Enforce
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat Enforce niet onder de Opiumwet valt en dat het, gelet op de huidige stand van zaken in de jurisprudentie, maar zeer de vraag is of dit een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet is en daarmee strafbaar is gesteld in de WED.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat het bezit van dit middel strafbaar is gesteld in de WED.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De stelling van de officier van justitie dat het bezit van Enforce strafbaar is gesteld in de WED is, zonder nadere concretiserende onderbouwing, niet aannemelijk is geworden.
Gelet hierop zat de rechtbank bij de schatting van het voordeelbedrag geen rekening houden met de winst die veroordeelde met de verkoop van dit middel heeft behaald.
Kamagra
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat Kamagra niet onder de Opiumwet valt en dat het, gelet op de huidige stand van zaken in de jurisprudentie, maar zeer de vraag is of dit een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet is en daarmee strafbaar is gesteld in de WED.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat het bezit van dit middel strafbaar is gesteld in de WED. De officier van justitie heeft in dit verband onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 14 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3237 aangevoerd dat Kamagra een geneesmiddel is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Geneesmiddelenwet. Volgens de officier van justitie is op
de foto op dossierpagina 103 waar te nemen dat op de achterkant van de geneesmiddelenstrip staat vermeld dat de pillen de werkzame stof ‘Sildenafil’ bevatten. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat het middel tot een noemenswaardige wijziging van fysiologische functies kan leiden, hetgeen volgens het arrest bepalend is om het middel als geneesmiddel te kunnen aanmerken.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat op grond van hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht onvoldoende aannemelijk is geworden dat de pillen een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet zijn. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank niet waargenomen dat de pillen de stof ‘Sildenafil’ bevatten. Ook anderszins heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen dat de pillen als ‘geneesmiddelen naar werking’ of ‘geneesmiddelen naar aandiening’ kunnen worden aangemerkt.
Gelet hierop zat de rechtbank bij de schatting van het voordeelbedrag evenmin rekening houden met de winst die veroordeelde met de verkoop van dit middel heeft behaald.
Bankafschriften:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier bankafschriften bevat waaruit blijkt veroordeelde in werkelijkheid een bedrag van € 25.288,- heeft verdiend en dat het voordeel daarom op dit bedrag moet worden geschat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaring van veroordeelde blijkt dat hij in eerste instantie contant geld voor de verkochte drugs ontving en dat hij later op verzending van drugs via de post is overgegaan en dat pas vanaf dat moment geld op zijn bankrekening kreeg gestort.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie ,waarin de eigen verklaring van veroordeelde dat hij eerst contant betaald kreeg is vervat, waardoor de bankafschriften niet het geheel verdiende bedrag zullen weergeven, en ziet geen aanleiding om het bedrag waarop het voordeel wordt geschat te beperken tot € 25.288,-
De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene tot de navolgende berekening van het door veroordeelde genoten voordeel:

middel eenheden inkoop totaal verkoop totaal

per eenheid inkoop per eenheid verkoop
GHB 7 liter € 80,-- € 560,-- € 140,-- € 980,--
Cocktails 166 stuks € 2,40 € 398,40 € 4,-- € 664,--
Poppers 3 stuks € 4,-- € 12,-- € 8,50 € 25,50
Speed 163 gram € 2,-- € 316,-- € 5,-- € 815,--
Kristallen 10,63 gr € 17,-- € 180,71 € 25,-- € 265,75
XTC 160 stuks € 1,40 € 224,-- € 3,50 € 560,—
XTC (2CB) 42 stuks € 2,-- € 84,-- € 4,-- € 168,—
XTC 14 stuks € 1,40 € 19,60 € 3,50 € 49,---
XTC 8 stuks € 1,40 € 11,20 € 3,50 € 28,=
XTC (2CB) 48 stuks € 2,--
€ 96,--€ 4,--
€ 192,—
€ 1.901,91 € 3.747,25
De winst per vier weken bedraagt € 3.747,25 minus € 1.901,91 = € 1.845,34.
Door dit winstbedrag te extrapoleren over de periode van twee jaar (24 keer) blijkt dat veroordeelde € 44.288,16 heeft verkregen uit de handel in harddrugs.
De rechtbank schat het voordeel derhalve op € 44.288,16.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman om het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen bedrag te matigen omdat veroordeelde een beperkte inkomenspositie heeft (AOW en een klein pensioen) en veroordeelde vanwege zijn 67 jarige leeftijd en progressieve spierziekte niet meer aan het arbeidsproces kan deelnemen overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad kan in een ontnemingszaak de draagkracht van de veroordeelde alleen dan met succes aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de veroordeelde op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aanstonds duidelijk dat veroordeelde nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Hoewel de veroordeelde vooralsnog in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege fysieke beperkingen (moeilijk of) niet kan deelnemen aan het arbeidsproces, en veroordeelde een gevorderde leeftijd heeft, heeft de rechtbank geen inzicht verkregen in de vermogenspositie van de veroordeelde. De rechtbank zal de vordering daarom niet matigen. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, staan voor de veroordeelde wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot een bedrag van € 44.288,16.

BESLISSING

De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 44.288,16.
De rechtbank legt aan veroordeelde de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 44.288,16.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. D.E. Schaap en K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018.
Mr. K. Haar is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.