2.1.Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij onderdaan is van de Europese Unie. Andere lidstaten, in dit geval Polen, worden gezien als veilige landen van herkomst. Niet is gebleken dat er sprake is van één van de situaties zoals genoemd in het Protocol op basis waarvan haar asielaanvraag alsnog in behandeling genomen moet worden. Ook is niet gebleken dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Bij voorkomende problemen kan eiseres zich wenden tot de Poolse autoriteiten. Daar komt bij dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Polen in detentie zal komen, omdat zij dat met geen enkel document heeft onderbouwd.
3. Op 22 juli 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen waarin verweerder op basis van de door eiseres overgelegde rapporten heeft getoetst of zij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op ernstige schade of een onmenselijke behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder vindt niet dat eiseres dit risico bij terugkeer loopt. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat op grond van haar verklaringen en de rapporten niet aannemelijk is dat zij vanwege haar persoonlijke situatie ernstige problemen zal ondervinden bij een mogelijk toekomstige detentie in Polen. Ook vindt verweerder niet aannemelijk dat waar eiseres ook gedetineerd zal worden ze geen bescherming zal kunnen inroepen bij de Poolse autoriteiten. Eiseres heeft immers nooit om bescherming verzocht. Verder werpt verweerder tegen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot een criminele organisatie behoort, waardoor zij risico zou lopen. Verder wijst verweerder nog op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 oktober 2024, waaruit volgt dat de detentieomstandigheden niet zodanig zijn dat er geen toegang zou zijn tot medische zorg. Ook wijst verweerder op twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2025en 6 maart 2025waaruit blijkt dat er in het algemeen geen gevaar bestaat dat personen die in Polen gedetineerd worden onderworpen worden aan onmenselijke of vernederende omstandigheden. Verweerder concludeert dat uit de verklaringen van eiseres en uit de overgelegde algemene rapporten niet blijkt dat er aanleiding is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Nu verweerder met het aanvullend besluit de gehele grondslag voor de niet-ontvankelijkheid heeft gewijzigd, had verweerder op grond van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een nieuw voornemen moeten uitbrengen. Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Daarnaast voert eiseres aan dat de slechte detentieomstandigheden in Polen een risico op schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. De detentieomstandigheden zijn zo slecht, dat verweerder voor Polen niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ten onrechte stelt verweerder dat er in Polen in detentie geen algemeen gevaar bestaat. Ter onderbouwing wijst eiseres op een aantal recente uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Nu het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet geldt, kan ook het Protocol – dat daarop is gebaseerd – niet worden toegepast. Eiseres wijst op verschillende rapportenwaaruit van slechte omstandigheden in verschillende penitentiaire inrichtingen in Polen blijkt. Het gaat dan onder andere om slechte materiële omstandigheden in de cel, te klein leefoppervlak, het gebruik van meerpersoonscellen, fysiek en seksueel geweld, beperkt aanbod van fysieke activiteiten buiten de cel, beperking van het contact met de buitenwereld en lage voedselkwaliteit. Verweerder is niet voldoende ingegaan op de door eiseres aangevoerde rapporten, ondanks dat zij die al in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Eiseres kan zich voor die problemen niet wenden tot de Poolse autoriteiten, omdat het juist ook de bewakers van de gevangenis zijn die geweld gebruiken en omdat klachten actief worden tegengewerkt. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot een criminele organisatie behoort, nu zij geheel niet verklaard heeft dat zij een reëel risico loopt omdat zij betrokken zou zijn bij een criminele organisatie. Bovendien heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd door te stellen dat eiseres specifiek moet terugkeren naar Polen, terwijl de Terugkeerrichtlijn niet geldt voor Unieburgers. Tot slot moet nog getoetst worden of eiseres rechtmatig verblijf op grond van het EU-recht heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk kon verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Het aanvullend besluit van 22 juli 2025
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend besluit van 22 juli 2025 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiseres heeft gebracht. Verweerder heeft immers volhard in de afwijzing van de asielaanvraag onder aanvulling van de beoordeling in het kader van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit aanvullend besluit niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het bestreden besluit.