ECLI:NL:RBAMS:2025:1546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
Vervolgings-EAB uit België. Genoegzaamheidsverweer verworpen. Terugkeergarantie en detentiegarantie. Overlevering toegestaan.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan in vervolgings-EAB uit België met verwerping van genoegzaamheidsverweer

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, nadat het genoegzaamheidsverweer was verworpen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 25 februari 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat het ontbreken van een mogelijkheid tot hoger beroep in het EAB geen belemmering vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen algemeen gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, en dat de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis Barczewo geen reden zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-210847-24
Datum uitspraak: 6 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 12 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 april 2024 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – na een eerdere aanhouding van de behandeling op 11 februari 2025, omdat de opgeëiste persoon niet was aangevoerd – plaatsgevonden op de zitting van 25 februari 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of March 1, 2022, by the District Court of Zielona Góra,met kenmerk II K 271/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat in het EAB geen mogelijkheid tot hoger beroep is opgenomen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, om hierover nadere vragen te stellen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon heeft een overeenkomst gesloten met de officier van justitie. Deze overeenkomst is bevestigd op een zitting waarbij de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft op zitting bevestigd dat hij een overeenkomst heeft gesloten met de officier van justitie en dat hij in persoon aanwezig is geweest op de zitting die tot de beslissing heeft geleid.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van het ontbreken van de vermelding van de mogelijkheid tot hoger beroep in het EAB maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest zal leiden, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de antwoorden van de Poolse autoriteiten van 23 januari en 29 januari 2025 volgt dat pas na overlevering wordt bepaald in welke gevangenis de opgeëiste persoon zijn gevangenisstraf moet uitzitten. Het is daarbij niet uitgesloten dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in Barczewo wordt geplaatst. De uitspraak die de rechtbank recentelijk in een andere zaak heeft gedaan – waarin zij tot het oordeel is gekomen dat er geen algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden die daar worden gedetineerd worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden –, is ongelukkig geformuleerd. Immers is de rechtbank van oordeel dat zij – gelet op de recente, concrete stappen en maatregelen die door de Poolse autoriteiten ten aanzien van de gevangenis in Barczewo zijn genomen – niet beschikt over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die indiceren dat de in dat rapport beschreven omstandigheden zich op dit moment nog steeds kunnen voordoen. Volgens de raadsman zou het toetsingskader echter zo moeten zijn dat moet worden uitgesloten dat nog sprake is van de zorglijke omstandigheden zoals geuit in het NMPT-rapport.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat, nu de rechtbank recentelijk heeft geoordeeld dat op dit moment geen algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat voor overgeleverde personen die in Polen worden gedetineerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het Hof van Justitie in zijn arrest van 5 april 2016, (Aranyosi en Căldăraru), punt 78) [6] heeft bepaald dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht neemt.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Als gevolg van het bovenstaande arrest dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of de opgeëiste persoon in geval van overlevering daadwerkelijk zo een gevaar zal lopen. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering daadwerkelijk een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling loopt, dan stelt de rechtbank de beslissing op het overleveringsverzoek uit.
De rechtbank heeft in een andere zaak [7] vragen gesteld over de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo. De rechtbank heeft in die zaak op 14 februari 2025 uitspraak gedaan, [8] waarin zij tot het oordeel is gekomen dat er geen algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden die daar worden gedetineerd worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de beoordeling van de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo een ander toetsingskader te hanteren, of tot een andere uitkomst te komen.
Nu geen algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden is aangenomen, hoeft dit voor de opgeëiste persoon dan ook niet te worden uitgesloten en wordt het verweer van de raadsman verworpen. Gelet op het vorenstaande is de vraag of de opgeëiste persoon na overlevering in de gevangenis in Barczewo wordt gedetineerd ook niet langer relevant.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L.F. Bögemann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.ECLI:EU:C:2016:198
7.Rb. Amsterdam d.d. 16 januari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:326).