ECLI:NL:RBDHA:2025:16828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
11406595 EL EXPL 24-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van Dexia in effectenleaseovereenkomst door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Afnemer en Dexia Nederland B.V. Afnemer, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, heeft een leaseovereenkomst afgesloten met Dexia via een tussenpersoon die niet beschikte over de vereiste vergunning voor beleggingsadvies. Afnemer vorderde schadevergoeding van Dexia, stellende dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, terwijl zij wist of had moeten weten dat de tussenpersoon niet bevoegd was om advies te geven. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren en dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van dit handelen. De vordering van Afnemer werd toegewezen, en Dexia werd veroordeeld tot betaling van € 6.451,34, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Dexia veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat de tussenpersoon niet beschikte over de benodigde vergunning en dat Dexia onvoldoende bewijs had geleverd om haar verweer te onderbouwen. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de aansprakelijkheid van financiële instellingen bij het inschakelen van niet-gecertificeerde tussenpersonen voor advies.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
AR/C
Zaak-/rolnr.: 11406595 EL EXPL 24-23
21 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[partij A sub 1] ,

2. [partij A sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak en in het voorwaardelijke incident,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak en in het voorwaardelijke incident,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Afnemer (mannelijk enkelvoud) dan wel afzonderlijk als [partij A sub 1] en [partij A sub 2] . Gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 november 2024 met voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 194 Rv;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Afnemer;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlating producties in
conventie van Afnemer;
- de in het geding gebrachte producties.

2.De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[contractnummer]
11-12-2000
Capital Effect Maandbetaling
240 mnd
€ 21.693,60
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Contractnr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald?
[contractnummer]
onbekend, maar er is afgerekend tegen een koersdatum van 16-7-2007
- € 882,90
ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft afnemer op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 6.779,25 aan maandtermijnen en een bedrag van € 882,90 aan restschuld aan Dexia betaald. Verder heeft Afnemer volgens die opgave € 905,40 aan dividenden ontvangen en € 305,41 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 29 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.
3. De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de (voorwaardelijke) incidenten in conventie en in reconventie
3.1.
Afnemer vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
in het voorwaardelijke incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten aan Afnemer te verstrekken;
-
in de hoofdzaak:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer
  • voor recht zal verklaren dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan
  • Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van Afnemer,
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
in het incident:
 Afnemer ex artikel 194 Rv zal veroordelen het intakeformulier waar de door de
gemachtigde van Afnemer namens Afnemer in deze procedure ingenomen
feitelijke stellingen aan zijn ontleend aan Dexia te verstrekken,
-
in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia, na betaling van een bedrag van € 588,60
vermeerderd met wettelijke rente, met betrekking tot de tussen haar en Afnemer
gesloten overeenkomsten met contractnummer [contractnummer] aan al haar
verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
 Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de (voorwaardelijke) incidentenalgemeenHet gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
tussenpersoon
4.4.
Afnemer heeft de overeenkomst Dexia afgesloten via de tussenpersoon [tussenpersoon] (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [2] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.5.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.6.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“ [afnemer] . is in contact gekomen met [tussenpersoon] door de zus van [partij A sub 2] . [afnemer] . wilde graag financieel advies inwinnen bij een financieel adviseur. De zus van [partij A sub 2] had de adviseur van [tussenpersoon] aanbevolen. De adviseur van [tussenpersoon] is vervolgens meerdere keren op huisbezoek geweest bij [afnemer] . Bij de huisbezoeken waren zowel [partij A sub 1] als [partij A sub 2] aanwezig.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van [tussenpersoon] , de heer Remco de Lang (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [afnemer] . Zo is met de adviseur gesproken over het werk, de eerder afgesloten lijfrentepolis en spaarloonregeling van [afnemer] . en dat [afnemer] . net was gaan samenwonen. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [afnemer] . om vermogen op te bouwen om te sparen voor de toekomst. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier hét geschikte product voor wist.
De adviseur adviseerde [afnemer] . om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse betaling van ongeveer NLG 200,-. Op basis van het besproken inkomen van [afnemer] . en de doelstelling moest dit bedrag voldoende zijn om de doelstelling te kunnen bereiken. De adviseur heeft zijn advies onderbouwd aan de hand van een brochure met rekenvoorbeelden. (…) Daarnaast liet de adviseur een schitterende folder zien met afbeeldingen van grote huizen, als voorbeeld hoe [afnemer] . er later bij zou kunnen zitten als hij het Capital Effect zou afsluiten. (…)
De adviseur heeft [afnemer] . niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [afnemer] . op deze risico’s gewezen was had hij het Capital Effect nooit afgesloten.
[afnemer] . had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. vond de adviseur altijd al betrouwbaar overkomen en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [afnemer] . het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.”
4.7.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomst van 11 december 2000, voorzien van de vermelding:
  • een brochure van Bank Labouchere, voorzien van de titel
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten
  • een verklaring van een oud-adviseur van [tussenpersoon] , waarin zij verklaart dat er door haar toenmalige werkgever op gehamerd werd dat er praktisch gezien geen risico’s waren, en dat zij vooral de boodschap moest geven dat er winst gemaakt ging worden.
4.8.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia betwist dat de tussenpersoon de van Afnemer verkregen informatie over zijn financiële situatie heeft meegewogen om hem te adviseren. Zij wijst erop dat Afnemer zelf stelt dat er geen onderzoek is gedaan naar zijn financiële situatie. Hierbij ziet Dexia echter over het hoofd dat het verwijt met betrekking tot gebrekkig onderzoek is gericht tot Dexia. Uit dit verwijt kan niet afgeleid worden dat Afnemer meent dat de tussenpersoon zijn financiële situatie niet heeft meegewogen. Voor het overige heeft Dexia de door Afnemer geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen, maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [3] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.9.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [4] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.10. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.11. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Ook zal voor recht worden verklaard dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatige handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is deze schade aan Afnemer te vergoeden.
4.12.
De door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft in zijn conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op in totaal € 6.451,34. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.13.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
De voorwaardelijke incidentele vordering van Afnemer
4.15.
Afnemer vordert (voorwaardelijk) Dexia te veroordelen om afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. Afnemer zal worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat het partijdebat in het voorwaardelijke incident is samengevallen met het debat in de hoofdzaak, worden de kosten in het incident tot op heden begroot op nihil.
De incidentele vordering van Dexia
4.16.
Dexia vordert dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Dexia grondt haar vordering op artikel 194 Rv, maar omdat deze procedure met de dagvaarding van 6 november 2024 is ingeleid, is artikel 843a (oud) Rv nog van toepassing. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit dit artikel voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, moet een rechtmatig belang hebben;
- het moet gaan om bepaalde bescheiden;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.17.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a (oud) Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a (oud) Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a (oud) Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.18.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.20.
Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
4.21.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het (voorwaardelijke) incident van Afnemer
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Afnemer in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil;
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering van Dexia af;
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00;
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.6.
verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
5.7.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer binnen drie weken na betekening van dit vonnis een bedrag van € 6.451,34 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.12.;
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen af;
5.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2025

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
3.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
4.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.