Beoordeling door de rechtbank
7. Bij brief van 27 juli 2021 heeft eiser een verzoek ingediend bij verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek ziet op het openbaar maken van acht documenten die zijn aangetroffen bij de behandeling van een eerder door eiser ingediend Wob-verzoek, maar die toen niet zijn beoordeeld omdat die buiten de reikwijdte van dat verzoek vielen. Naast deze acht documenten heeft eiser verzocht om de inventarisatielijst, waarop de bij het eerdere verzoek aangetroffen documenten zijn vermeld. De betreffende documenten zijn opgemaakt in een strafrechtelijk onderzoek dat door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is uitgevoerd in opdracht van de politie en waarin eiser als verdachte is aangemerkt.
8. Verweerder heeft eiser de mogelijkheid geboden om de acht documenten in te komen zien. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt.
9. Verweerder heeft vervolgens eiser de mogelijkheid geboden om de acht documenten op informele wijze aan hem te verstrekken op basis van een geheimhoudingsverklaring. Ook dit aanbod heeft eiser afgeslagen.
10. Bij besluit van 14 juni 2022 (primaire besluit) heeft verweerder eiser voorzien van een inventarisatielijst van de acht verzochte documenten. Document 1 en 3 betreffen een inhoudsopgave van het dossier en het zaaklog. Nummer 2 op de inventarisatielijst betreft het Baan Hofman rapport. De nummers 4 tot en met 7 betreffen conceptversies van het uiteindelijke deskundigenrapport, nummer 8 op de inventarisatielijst. Omdat het verzoek van eiser na 1 mei 2022 is behandeld, heeft verweerder de Woo daarop toegepast. Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek ten aanzien van documenten 1 en 3 tot en met 7 afgewezen met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo en ten aanzien van documenten 2 en 8 gesteld dat eiser daarvan al in bezit was, omdat deze deel uitmaakten van het strafdossier.
11. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder erkent dat er enkele verschrijvingen en/of onduidelijkheden in het primaire besluit zijn en heeft deze in het bestreden besluit opgehelderd. Verder is besloten dat ten onrechte geen besluit was genomen over de inventaris van het eerdere Wob-verzoek en wordt toegelicht dat deze destijds niet is opgesteld. Ook beslist verweerder dat document 2 inderdaad ten onrechte op de inventarisatielijst is opgenomen en dat het bevindingenrapport per abuis niet in de beoordeling is meegenomen. Ook dit bevindingenrapport wordt niet openbaar gemaakt met een beroep op artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo. Voor het overige verklaart verweerder het bezwaar ongegrond en wijst de proceskosten gedeeltelijk toe.
Wat vindt eiser in beroep?
12. Volgens eiser houdt verweerder opzettelijk documenten achter die onderdeel uitmaken van zijn verzoek, namelijk een vijfde conceptversie van het uiteindelijke deskundigenrapport. Bovendien is het bestreden besluit volgens eiser ondeugdelijk gemotiveerd, aangezien verweerder heeft volstaan met een beroep op de uitzonderingsgrond voor alle documenten en deze niet per afzonderlijk document heeft gemotiveerd. De uitzonderingsgrond waar verweerder een beroep op doet is bovendien niet van toepassing volgens eiser. Tot slot had de proceskostenvergoeding volgens eiser niet (gedeeltelijk) afgewezen mogen worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat er meer stukken moeten berusten bij verweerder dan de stukken die zijn opgenomen op de inventarisatielijst. Eiser doelt hiermee op een vijfde conceptversie van het uiteindelijke deskundigenrapport. Ter zitting stelde eiser er zeker van te zijn dat er een vijfde conceptversie is, maar hij weigerde desgevraagd te onderbouwen waarop hij deze stelling baseert.
13. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de acht documenten waar deze procedure op ziet onderdeel zijn van een eerdere zoekslag. Waar het in deze zaak dus om gaat is of er tussen die eerder geïnventariseerde documenten (op basis van het Wob verzoek van 27 juli 2021) nog een vijfde conceptversie aanwezig was dat onterecht geen onderdeel is van de acht documenten waar deze zaak op ziet.
15. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.
16. De rechtbank is van oordeel dat de zoekslag toereikend is geweest. Hoewel de rechtbank erkent dat het NFI in het primaire besluit onzorgvuldig is geweest in het opstellen van de inventarisatielijst, komt de verklaring van verweerder dat er geen andere documenten aanwezig zijn dan de aangetroffen documenten, maar dat er een verkeerd document (met een vergelijkbare naam) in het mapje met de acht documenten was “gesleept”, de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Bovendien heeft eiser geweigerd op enige wijze aannemelijk te maken dat er een vijfde conceptversie van het uiteindelijke deskundigenrapport zou zijn. Ook heeft hij geen concrete aanknopingspunten genoemd die erop wijzen dat de zoekslag onvolledig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht om de heer [naam] , onderzoeker bij het NFI, als getuige op te roepen, omdat hij zou kunnen verklaren welke documenten door hem zijn opgesteld. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
18. Volgens vaste rechtspraak is het overgelaten aan de rechter in feitelijke instantie of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid ambtshalve getuigen te horen. Het staat de rechter dus vrij alleen dan van deze bevoegdheid gebruik te maken indien hem dit in het kader van de op hem rustende taak zinvol voorkomt. Dit geldt evenzeer indien aan de rechter is verzocht gebruik te maken van zijn bevoegdheid om ambtshalve getuigen op te roepen (vgl. HR 13 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5559), zoals in deze zaak het geval is. 19. Nu eiser desgevraagd geen nadere onderbouwing heeft willen geven van de feiten en omstandigheden waarop zijn stelling berust dat er een vijfde conceptversie van het uiteindelijke deskundigenrapport zou bestaan, noch concrete aanknopingspunten daarvoor heeft genoemd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de heer [naam] als getuige op te roepen. Reden hiervoor is dat door de weigering van eiser om hier meer over toe te lichten niet is gebleken dat dit op enigerlei wijze zinvol kan zijn voor de procedure. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om het horen van de heer [naam] als getuige afwijst.
20. Uit vaste rechtsprak volgt dat in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten. Als dit zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen, kan daarvan worden afgezien.
21. Verweerder heeft aangegeven dat de kern van het besluit is dat door openbaarmaking van de door deskundigen van het NFI opgestelde documenten het goed functioneren van het NFI in gedrang komt en dat om die reden van openbaarmaking wordt afgezien. Verweerder heeft toegelicht dat een individuele motivering per document leidt tot herhalingen van de motivering die geen redelijk doel dienen. Het is de rechtbank uit de vertrouwelijke stukken niet gebleken dat verweerder met deze handelingswijze onzorgvuldig te werk is gegaan en zaken over het hoofd heeft gezien. Het betoog van eiser slaagt niet.
De toepassing van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo
22. Openbaarmaking van informatie blijft achterwege wanneer het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen, zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Gelet op de systematiek van de Woo moet bij die beoordeling een belangenafweging op documentniveau worden verricht, waarbij binnen een document wordt bezien in hoeverre de uitzonderingsgrond aan de orde is.
23. In het bestreden besluit heeft verweerder de openbaarmaking van bronmateriaal van een deskundigenrapport van een strafrechtelijk onderzoek geweigerd. Volgens verweerder moet worden voorkomen dat het goed functioneren van de Staat en dus van het NFI wordt belemmerd. Voor het goed functioneren van het NFI is het namelijk van belang dat deskundigen zich niet belemmerd voelen bij het opstellen van hun rapporten en de daaraan ten grondslag liggende documenten. Er moet worden voorkomen dat deskundigen te pas en te onpas op hun werkzaamheden zouden kunnen worden aangesproken met alle risico’s die daarmee gepaard gaan van dien. Anonimiseren zou geen soelaas bieden, omdat er slechts twee of drie deskundigen per onderzoeksgebied werkzaam zijn. Indien deskundigen op voorhand niet de zekerheid kan worden geboden dat de door hen opgestelde documenten, anders dan binnen de kaders van een strafrechtelijke procedure, niet openbaar worden gemaakt, kunnen zij geneigd zijn terughoudendheid te betrachten bij het opstellen van dergelijke documenten. Dit zorgt ervoor dat het functioneren van het NFI in gedrang komt en daarmee ook het belang van waarheidsvinding in strafzaken.
24. Hoewel de openbaarmaking van document nummer 8 niet in geschil is, stelt verweerder zich bovendien op het standpunt dat document nummer 8, het definitieve deskundigenrapport, op basis van artikel 8.8 van de Woo uitgesloten zou zijn van openbaarmaking. Door het openbaar maken van het bronmateriaal (documenten 1 tot en met 7) dat tot dat rapport heeft geleid, zou volgens verweerder dan de onwenselijke situatie bestaan dat het bronmateriaal wel, maar de uiteindelijke rapportage niet voor eenieder openbaar zou zijn.
25. Het goed functioneren van een overheidslichaam kan op verschillende wijzen in het geding komen. Openbaarheid kan ertoe leiden dat bij bepaalde onderzoeken in toekomstige gevallen terughoudend wordt verklaard. Het gaat daarbij om verklaringen die niet worden beschermd door artikel 5.2 van de Woo. De uitzonderingsgrond kan echter niet worden ingeroepen om misstanden als zodanig te verbloemen of met het argument dat openbaarmaking leidt tot verlies van vertrouwen in de overheid bij het publiek, waardoor een bestuursorgaan niet goed meer zou kunnen functioneren.
26. De rechtbank is van oordeel dat de inhoudsopgave wel openbaargemaakt kon worden, omdat hiervoor geldt dat hierin alleen data en zaak- en aanvraagnummers zijn opgenomen. Dit betreffen geen verklaringen van werknemers en zijn daar ook niet naar terug te leiden. Er is daarmee geen sprake van informatie waarvan openbaar maken achterwege moet blijven omdat dat niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de bestuursorganen als genoemd in artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo.
27. Wat betreft de overige documenten oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo heeft beroepen om de redenen zoals opgenomen in 23.
28. De beroepsgrond slaagt daarom voor zover het de inhoudsopgave betreft.
Proceskostenveroordeling in bezwaar
29. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de vergoeding van de eiser gemaakte reiskosten van € 11,86 heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht de door eiser gemaakte reiskosten had moeten vergoeden. Verweerder heeft dit onterecht afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt.