ECLI:NL:CRVB:2018:415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
15/2122 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over WAO-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Aan appellant was eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, maar het Uwv had vastgesteld dat deze uitkering over een bepaalde periode niet tot uitbetaling kwam. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden met bijna drie maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.158,- bedragen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard.

Uitspraak

15.2122 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 februari 2015, 14/2471 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)
Datum uitspraak: 31 januari 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar met bijlagen, gedateerd 11 oktober 2016, ingezonden. Appellant heeft beroepsgronden geformuleerd tegen dit besluit, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. J.I.F. van Berkel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is bij besluit van 23 oktober 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 2 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant, gelet op zijn inkomsten uit arbeid, over de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2013 niet tot uitbetaling komt. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 december 2013 is bij beslissing op bezwaar van 8 mei 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen, tevens heeft appellant verzocht om vergoeding van de geleden schade.
3.2.
Bij besluit van 24 juli 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3.3.
In zijn brief van 29 maart 2016 heeft appellant aanspraak gemaakt op vergoeding van verletkosten.
3.4.
In de brief van 14 december 2017 heeft het Uwv gesteld dat appellant voor verletkosten in aanmerking komt voor het tijdsverzuim voor het bijwonen van het spreekuur van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 10 februari 2014, van de hoorzitting op 5 maart 2014 en van de zitting bij de rechtbank op 19 november 2014, zijnde 10 uur. Ook is het Uwv bereid de verletkosten van appellant voor het bijwonen van de zitting van de Raad op
20 december 2017 te vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij besluit van 24 juli 2015 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2013 alsnog gegrond verklaard en de uitbetaling van de WAO‑uitkering voortgezet over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.2.
Nu moet worden vastgesteld dat het Uwv het door de rechtbank beoordeelde bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, kan ook de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, het beroep tegen bestreden besluit 1 zal gegrond worden verklaard en dit besluit zal eveneens worden vernietigd.
4.3.
Het Uwv is met bestreden besluit 2 geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellant, zoals ook door appellant is bevestigd ter zitting, zodat dit besluit, gelet op
artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet mede in de beoordeling wordt betrokken.
4.4.
Het Uwv heeft de gevorderde wettelijke rente, zoals ter zitting door appellant is bevestigd, voldaan.
4.5.1.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De Raad heeft in deze uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
4.5.2.
In het geval van appellant zijn vanaf de ontvangst door het Uwv op 5 december 2013 van het tegen het besluit van 2 december 2013 ingediende bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak zijnde 31 januari 2018 vier jaar, twee maanden en 28 dagen verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met bijna drie maanden overschreden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de rechterlijke fase. Dit leidt tot een schadevergoeding ten laste van de Staat van in totaal € 500,-.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. De Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kennen een limitatief systeem van vergoeding van proceskosten. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, kan een veroordeling in de proceskosten betrekking hebben op verletkosten van een partij. Uit de Nota van toelichting bij het Bpb
(Stb. 1993, 763) volgt dat deze kostenveroordeling niet is bedoeld als volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de kosten. Verletkosten zien op tijdverzuim voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis, overig tijdverzuim zoals het opstellen van processtukken en het voorbereiden van de zitting vallen hier niet onder. De verletkosten van appellant worden begroot op het tijdsverzuim voor het bijwonen van het spreekuur van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, van de hoorzitting op 5 maart 2014 en van de zitting bij de rechtbank op 19 november 2014, zijnde 10 uur en op 8 uur voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep, zijnde achttien maal € 36,50, in totaal € 657,-. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 501,- in hoger beroep. De totale kostenveroordeling is € 1158,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 mei 2014 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 8 mei 2014;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.158,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.A. Traousis

NW