ECLI:NL:RBDHA:2025:135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
24.4471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. Het verzoek om een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.44711, waarop bij afzonderlijke uitspraak wordt beslist.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Op grond hiervan neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan, dat door Frankrijk op 14 augustus 2024 is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Frankrijk eerder is onthouden van opvang en voorzieningen, en dat dit in zijn geval extra onwenselijk is vanwege zijn oogklachten. Hij stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank oordeelt dat de minister er in het algemeen vanuit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser moet met concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bijzondere kwetsbaarheid vertoont zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond. Eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk en krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44710

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van13 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.44711. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 14 augustus 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eiser geeft aan in Frankrijk eerder te zijn onthouden van opvang en voorzieningen, en dat dit in zijn geval extra onwenselijk is vanwege zijn oogklachten. Ook geeft eiser aan dat door de minister onvoldoende is gemotiveerd waarom voor van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser is van mening dat hij als kwetsbaar dient te worden aangemerkt vanwege zijn medische problemen. Tot slot wijst eiser er nog op dat overdracht aan Frankrijk strijdig is met artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 van het EVRM. [4]
Mocht de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [5] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, opvang of de medische zorg. Daarvan zal pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
6.1.
Voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk op dit moment niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding, omdat niet is gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk (ondanks dat er moeilijkheden bestaan) dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Frankrijk geen toegang had tot medische zorg. Mocht eiser toch problemen ervaren dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat de autoriteiten in Frankrijk hem bij voorkomende problemen niet zouden kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van bijzondere kwetsbaarheid?
7. In het Tarakhel-arrest heeft het EHRM [7] overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, als de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. [8] Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzondere kwetsbare personen als aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. [9] Verder ligt de bewijslast dat er sprake is van betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling. [10]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat er in het geval van eiser sprake is van bijzondere kwetsbaarheid zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar stelt te lijden aan oogklachten, maar dit niet heeft onderbouwd met stukken. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder aanvullende garanties geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen in Frankrijk. Daarnaast hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Zoals hiervoor overwogen, is het aan eiser om bij de Franse autoriteiten te klagen als hij wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816), de uitspraak van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en meer recentelijk de uitspraak van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2625).
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
8.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.