ECLI:NL:RBDHA:2025:12573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686414 / KG ZA 25-528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen in kort geding tussen Gazprom en Oekraïense bedrijven Slavutich en Zhnyva

In deze zaak vorderde Gazprom de opheffing van conservatoire beslagen die door de Oekraïense bedrijven Slavutich en Zhnyva waren gelegd op haar aandelen in Nederland. De beslagen waren gelegd naar aanleiding van vonnissen van de rechtbank in Zaporizja, Oekraïne, waarin de Russische Federatie en Gazprom waren veroordeeld tot schadevergoeding aan Slavutich en Zhnyva vanwege schade die zij hadden geleden door het militair optreden van de Russische Federatie in Oekraïne. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Slavutich en Zhnyva summierlijk ondeugdelijk waren en dat de belangen van Gazprom bij opheffing van de beslagen zwaarder wogen dan de belangen van de gedaagden bij handhaving ervan. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard in een exequaturprocedure vanwege de staatsimmuniteit van de Russische Federatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat de immuniteit van jurisdictie ook van toepassing was op Gazprom, aangezien zij als alter ego van de Russische Federatie werd beschouwd. De voorzieningenrechter hefte de beslagen op en veroordeelde Slavutich en Zhnyva in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/686414 / KG ZA 25-528
Vonnis in kort geding van 14 juli 2025
in de zaak van
GAZPROM INTERNATIONAL LIMITEDte Kaliningrad (Russische Federatie),
eiseres,
hierna te noemen: Gazprom,
advocaten: mr. E.F. Kraaijeveld en mr. J. Ph. de Korte,
tegen

1.ASSET MANAGEMENT COMPANY SLAVUTICH-INVEST te Zaporizja (Oekraïne),

2.
FARM SYU ZHNYVA (in liquidatie), procederend in eigen naam, maar onder bewind van haar curator naar Oekraïens recht mevrouw Oksana Venska, woonplaats gekozen hebbende te Leiden,
gedaagden,
hierna te noemen: Slavutich en Zhnyva,
advocaten: mr. M.C. van Leyenhorst en mr. W.J.L. de Clerck.

1.De zaak in het kort

1.1.
Slavutich en Zhnyva zijn Oekraïense bedrijven die in Oekraïne schade hebben geleden ten gevolge van het militair optreden in en de bezetting van Oekraïne door de Russische Federatie. De rechtbank in Zaporizja (Oekraïne) heeft op vorderingen van Slavutich en Zhnyva de Russische Federatie veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan zowel Slavutich als Zhnyva. In daarop volgende vonnissen (de Gazprom-vonnissen) heeft de rechtbank Zaporizja ook Gazprom veroordeeld tot betaling van diezelfde schadevergoedingen. Hiertoe heeft de Oekraïense rechter overwogen dat Gazprom naar Oekraïens recht kan worden aangemerkt als een alter ego van de Russische Federatie, omdat zij deel uitmaakt van (de identiteit van) de Russische Federatie.
1.2.
Slavutich en Zhnyva hebben bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot erkenning en tenuitvoerlegging van de Gazprom-vonnissen in Nederland. Met het oog op de tenuitvoerlegging hebben zij in Nederland conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen (aandelen) van Gazprom.
1.3.
In een beschikking van 5 juni 2025 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen tot het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van Zhnyva. In deze beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat het recht van immuniteit van jurisdictie van de Russische Federatie in het geding is en dat de rechtbank daarom onbevoegd is. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de Russische Federatie voor de aan haar verweten handelingen (staats)immuniteit toekomt en dat het Gazprom-vonnis erop gebaseerd is dat Gazprom als onderdeel van de (identiteit van de) Russische Federatie aansprakelijk gehouden kan worden voor het handelen van de Russische Federatie. Op het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van Slavutich is nog niet beslist.
1.4.
In dit kort geding vordert Gazprom opheffing van de door Slavutich en Zhnyva gelegde beslagen. De voorzieningenrechter wijst die vordering toe. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de onbevoegdverklaring in de procedure van Zhnyva zwaar meeweegt in de beslissing over de opheffing van het beslag en dat Slavutich en Zhnyva niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze beslissing fundamentele fouten bevat. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het aannemelijk is dat de rechtbank in de procedure van Slavutich tot een vergelijkbaar oordeel zal komen als in de procedure van Zhnyva. Hierbij heeft de voorzieningenrechter erop gewezen dat indien wordt aangenomen dat aan de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt voor de handelingen die ten grondslag hebben gelegen de veroordeling in het Rusland-vonnis, het niet anders kan dan dat die immuniteit ook geldt voor de partij, die als onderdeel van de identiteit van de Russische Federatie voor datzelfde handelen is veroordeeld. Daarbij is van belang dat uit een arrest van de Hoge Raad uit 2023 kan worden afgeleid dat in de gewelddadige, misdadige aard van de handelingen waarvoor de Russische Federatie door de Oekraïense rechter is veroordeeld, geen argument kan worden gevonden de immuniteit te doorbreken. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van Slavutich en Zhnyva summierlijk ondeugdelijk zijn en dat het belang van Gazprom bij opheffing van de beslagen zwaarder weegt dan de belangen van Slavutich en Zhnyva bij handhaving ervan.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juni 2025, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de intrekking van de vordering tegen gedaagde sub 3.
2.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Gazprom de zaak tegen de in de dagvaarding vermelde gedaagde sub 3 ingetrokken. Deze intrekking is in de kop van dit vonnis verwerkt.
2.3.
Eveneens voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben Slavutich en Zhnyva bij wege van incidentele vordering ex artikel 224 Rv gevorderd dat Gazprom zekerheid stelt voor de proceskosten van het kort geding. Bij bericht van 11 juni 2025 hebben Slavutich en Zhnyva meegedeeld dat zij afzien van verder behandeling van het incident, omdat inmiddels voldoende zekerheid namens Gazprom was geboden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier. Vonnis is bepaald op vandaag.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Gazprom
3.1.
Gazprom is een Russische vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
De aandelen in het kapitaal van Gazprom worden gehouden door de Russische vennootschap LLC Gazprom Capital. De aandelen in het kapitaal van LLC Gazprom Capital worden gehouden door de Russische vennootschap PJSC Gazprom. De aandelen in het kapitaal van PJSC Gazprom worden in meerderheid gehouden door de Russische Federatie.
3.2.
Gazprom heeft verschillende vermogensbestanddelen in Nederland, waaronder aandelen in het kapitaal van Wintershall Noordzee B.V. (hierna: Wintershall) en aandelen in het kapitaal van Gazprom International Projects B.V. (hierna: Gazprom International Projects).
3.3.
Op 24 februari 2022 is de Russische Federatie een oorlog begonnen tegen Oekraïne.
Feiten met betrekking tot Slavutich
3.4.
Slavutich is eigenaar van acht percelen grond in de gemeente Melitopol in de regio Zaporizja in Oekraïne (hierna: de percelen). De percelen liggen in door de Russische Federatie bezet gebied.
3.5.
In januari 2023 heeft Slavutich bij
the Commercial Court of Zaporizhzhia Regionin Oekraïne (hierna: de rechtbank Zaporizja) een procedure aanhangig gemaakt tegen de Russische Federatie (hierna: de Rusland-zaak). In die procedure is de Russische Federatie niet verschenen.
3.6.
Bij verstekvonnis van 4 mei 2023 (hierna: het Rusland-vonnis) heeft de rechtbank Zaporizja de Russische Federatie (onder meer) veroordeeld om aan Slavutich een schadevergoeding te betalen van 439.243.988,76 UAH [1] in verband met een onrechtmatige inbreuk op Slavutichs eigendomsrechten met betrekking tot de percelen. De rechtbank Zaporizja heeft in dit vonnis geoordeeld dat de Russische Federatie de eigendomsrechten van Slavutich op de percelen heeft geschonden omdat Slavutich ten gevolge van de militaire agressie en bezetting door de Russische Federatie geen toegang (meer) heeft tot haar eigendommen, wat ertoe leidt dat Slavutich niet over de percelen kan beschikken of deze kan gebruiken en evenmin kan overdragen. In dit vonnis heeft de rechtbank Zaporizja verder geoordeeld dat aan de Russische Federatie geen immuniteit van jurisdictie toekomt.
3.7.
Op 16 mei 2024 heeft Slavutich, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van Gazprom conservatoir beslag gelegd op de aandelen van Gazprom in Wintershall. De vordering van Slavutich op Gazprom is, inclusief rente en kosten, voorlopig begroot op € 11.660.000,00. Aan het verlof is de voorwaarde verbonden dat de eis in de hoofdzaak binnen zes weken na beslaglegging dient te worden ingesteld.
3.8.
Op 22 mei 2024 heeft Slavutich bij de rechtbank Zaporizja een procedure aanhangig gemaakt tegen Gazprom, LLC Gazprom Capital en PJSC Gazprom (hierna: de Gazprom-zaak). In deze procedure heeft Slavutich zich op het standpunt gesteld dat Gazprom en haar medegedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de Russische Federatie, waaronder de schadevergoeding waartoe de Russische Federatie in het vonnis van 4 mei 2024 is veroordeeld. Gazprom en haar medegedaagden zijn in deze procedure niet verschenen.
3.9.
Op 19 juli 2024 heeft Gazprom bij deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen Slavutich en opheffing van het conservatoire beslag gevorderd. In deze procedure heeft Gazprom onder meer het standpunt ingenomen dat het beslag niet kan leiden tot een executoriale titel in Nederland. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat het Erkenningsverdrag [2] niet van toepassing is, dan wel dat zich weigeringsgronden voor erkenning voordoen. Verder heeft Gazprom aangevoerd dat de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie geniet en dat het niet mogelijk is een (quasi)exequatur te verkrijgen via artikel 431 lid 2 Rv. Daarnaast heeft Gazprom aangevoerd dat het beslag niet rechtsgeldig is gelegd, omdat het beslagexploot niet tijdig aan haar is (over) betekend.
3.10.
Bij vonnis van 15 augustus 2024 [3] heeft de voorzieningenrechter de vordering van Gazprom afgewezen. In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat de vordering van Slavutich op Gazprom in Oekraïne gerede kans van slagen heeft en dat de vordering daarom in zoverre niet summierlijk ondeugdelijk is. Met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van het door de rechtbank Zaporizja te wijzen vonnis heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen:

Dat geldt eveneens voor de stelling van Gazprom dat erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van 4 mei 2023 en het nog te wijzen vonnis in Zaporizja het beginsel van staatsimmuniteit zou doorkruisen. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van Gazprom aldus dat de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt. In het vonnis van 4 mei 2023, dat bij verstek is gewezen, is ambtshalve de staatsimmuniteit beoordeeld. Kort gezegd oordeelde de Zaporizja rechtbank dat zij in dit geval bevoegd was in de zaak tegen de Russische Federatie en dat immuniteit van jurisdictie niet aan de orde was. Ook in de zaak tegen Gazprom is het, voor zover dat ambtshalve gebeurt, aan de Oekraïense rechter om te beoordelen of sprake is van immuniteit van jurisdictie en op voorhand kan niet worden gezegd dat die beoordeling niet naar behoren zal plaatsvinden. Van belang is voorts dat de Russische Federatie geen medegedaagde is in die zaak, maar wellicht alleen als belanghebbende partij betrokken is, zoals Slavutich aanvoert. In die zin is het nog maar de vraag of het immuniteitsbeginsel een rol zal spelen in die procedure.
3.11.
Tegen het opheffingskortgeding heeft Gazprom hoger beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling in het hoger beroep is gepland op 3 oktober 2025.
3.12.
In de Gazprom-zaak (zie 3.8) heeft de rechtbank Zaporizja in een verstekvonnis van 15 augustus 2024 (hierna: het Gazprom-vonnis) Gazprom en haar medegedaagden veroordeeld tot betaling van UAH 439.642.487,99 (hoofdsom plus de advocaatkosten uit de Rusland-procedure), te vermeerderen met de advocaatkosten van Slavutich. In dit vonnis heeft de rechtbank Zaporizja geoordeeld dat Gazprom en haar medegedaagden jegens Slavutich hoofdelijk aansprakelijk zijn uit hoofde van de door de Russische Federatie jegens Slavutich gepleegde onrechtmatige daad.
3.13.
Op 30 januari 2025 heeft Slavutich bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend en verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis in Nederland. Gazprom heeft in deze procedure verweer gevoerd. De mondelinge behandeling van dit verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025. De beschikking in die zaak is bepaald op 17 juli 2025.
3.14.
Op 4 februari 2025 heeft Slavutich bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen Gazprom en tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis gevorderd op basis van de verkapte exequaturprocedure van artikel 431 lid Rv.
Feiten met betrekking tot Zhnyva
3.15.
Zhnyva is een landbouwbedrijf in Oekraïne, dat zich bezighoudt met de inkoop, opslag en verkoop van graan, mais, zonnebloempitten en zaden (hierna gezamenlijk: graan). In het kader daarvan huurde zij in de Oekraïense steden Zaporizja en Kherson achttien silo’s voor de opslag van graan (hierna: de graansilo’s).
3.16.
Op 5 december 2022 is Zhnyva bij de rechtbank Zaporizja een procedure gestart tegen de Russische Federatie. In deze procedure is de Russische Federatie niet verschenen.
3.17.
In een verstekvonnis van 2 februari 2023 (hierna: het Rusland-vonnis) [4] heeft de rechtbank Zaporizja de Russische Federatie veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Zhnyva van UAH (Oekraïense Hryvnia) 3.812.140.896,11 en proceskosten van UAH 567.795,47, in totaal gelijk aan (op het moment van indiening van het verzoekschrift) ongeveer € 85 miljoen. De rechtbank Zaporizja heeft overwogen dat (delen van) voorraden in de graansilo’s zijn gestolen door vertegenwoordigers van de bezetters dan wel zijn bedorven nadat Zhnyva als gevolg van de bezetting het beheer en de controle over de graansilo’s was verloren. De rechtbank Zaporizja heeft geoordeeld dat daarmee een inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van Zhnyva en dat de Russische Federatie op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan opgetreden schade. Ten aanzien van het recht op immuniteit van jurisdictie van de Russische Federatie heeft de rechtbank Zaporizja geoordeeld dat de Russische Federatie naar Oekraïens recht geen immuniteit geniet in gevallen waarin een vergoeding wordt gevorderd voor schade die is ontstaan als gevolg van de (militaire) agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïense burgers, nu de Russische Federatie de soevereiniteit van Oekraïne heeft geschonden. Om die reden komt de Russische Federatie naar het oordeel van de rechtbank Zaporizja geen beroep op immuniteit van jurisdictie toe. De rechtbank Zaporizja heeft verder geoordeeld dat het respecteren van het recht op immuniteit van de Russische Federatie in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en dat het handhaven van de immuniteit van de Russische Federatie onverenigbaar zou zijn met de internationale verplichtingen van Oekraïne inzake terrorismebestrijding.
3.18.
Op 5 juni 2024 heeft Zhnyva bij de rechtbank Zaporizja een procedure aanhangig gemaakt tegen Gazprom, PJSC Gazprom en Gazprom Capital. In deze procedure heeft Zhnyva een schadevergoeding gevorderd van UAH 3.812.708.691,58 (ongeveer € 85 miljoen). Gazprom en haar medegedaagden zijn in deze procedure niet verschenen. In deze procedure heeft Zhnyva zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat Gazprom en haar medegedaagden kunnen worden vereenzelvigd met de Russische Federatie en om die reden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld van de Russische Federatie aan Zhnyva uit hoofde van het Rusland-vonnis. De rechtbank Zaporizja heeft in deze procedure de Russische Federatie aangemerkt als derde/belanghebbende aan de zijde van Gazprom en haar medegedaagden.
3.19.
Na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Zhnyva op 9 augustus 2024 ten laste van Gazprom conservatoir beslag doen leggen op haar aandelen Wintershall en haar aandelen in Gazprom International Projects.
3.20.
In de procedure tegen Gazprom c.s. heeft de rechtbank Zaporizja bij verstekvonnis van 27 augustus 2024 (hierna: het Gazprom-vonnis [5] ) de vordering van Zhnyva toegewezen en Gazprom c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Zhnyva van een schadevergoeding van UAH 3.812.708.691,58 (ongeveer € 85 miljoen). De rechtbank Zaporizja oordeelde daartoe dat Gazprom en haar medegedaagden kunnen worden aangemerkt als alter ego’s van de Russische Federatie en om die reden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Zhnyva heeft geleden als gevolg van de door de Russische Federatie gepleegde onrechtmatige daad beschreven in het Rusland-vonnis.
3.21.
Op 25 oktober 2024 heeft Zhnyva bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend
en verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis in Nederland. Gazprom heeft in deze procedure verweer gevoerd. Zij heeft hierbij onder meer een beroep gedaan op de aan de Russische Federatie toekomende immuniteit van jurisdictie.
3.22.
Bij beschikking van 5 juni 2025 [6] heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van Zhnyva in verband met de aan de Russische Federatie toekomende immuniteit van jurisdictie. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
Nationale rechters zijn in beginsel niet bevoegd om rechtsvorderingen tegen een vreemde staat en hun ambtsdragers te berechten.
Dit geldt ook in een exequaturprocedure.
De in het Rusland-vonnis aan de Russische Federatie verweten handelingen – waarvoor Gazprom in het Gazprom-vonnis hoofdelijk aansprakelijk gehouden wordt – zijn te beschouwen als handelingen verricht in de uitoefening van een overheidstaak (
acta iure imperii), omdat het graanverlies van Zhnyva volgens de Oekraïense rechter een gevolg is van de militaire agressie door de Russische Federatie en de bezetting van gebieden in Oekraïne. Voor dit handelen komt de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toe. Indien Zhnyva om erkenning en tenuitvoerlegging van het Rusland-vonnis had verzocht, had de rechtbank zich bij gebreke van rechtsmacht onbevoegd moeten verklaren;
Bij een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis, komt de immuniteit van jurisdictie van de Russische Federatie ook in het geding, omdat Gazprom en haar medegedaagden louter op grond van vereenzelviging (ook) zijn veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding tot betaling waarvan de Russische Federatie wegens haar (toegerekende) gedragingen in het Rusland-vonnis is veroordeeld. De verplichting van staten (en daarmee de rechtbank) om staatssoevereiniteit te respecteren en te effectueren en dus te voorkomen dat zij rechtsmacht over een andere staat uitoefenen geldt ook in gevallen waarin de vreemde staat geen partij is bij de procedure, maar de immuniteit van jurisdictie van die staat wel in het geding is.
De rechtbank is niet meer toegekomen aan de overige door Gazprom gevoerde verweren.
3.23.
In de Beschikking heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 met betrekking tot de relatie tussen het Rusland-vonnis en het Gazprom-vonnis het volgende overwogen:

In het Gazprom-vonnis heeft de rechtbank Zaporizja vervolgens geoordeeld dat Gazprom c.s. naar Oekraïens recht kunnen worden aangemerkt als alter ego’s van de Russische Federatie en dat zij om die reden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van Zhnyva waartoe de Russische Federatie in het Rusland-vonnis is veroordeeld. Hiertoe heeft de rechtbank Zaporizja met verwijzing naar een uitspraak van het Oekraïense Hooggerechtshof te Kyiv van 20 juli 2022 geoordeeld dat Gazprom en haar medegedaagden niet institutioneel onafhankelijk zijn van de Russische Federatie en als het ware fungeren als instrumenten van de Russische Federatie. Hierbij heeft de rechtbank Zaporizja verder overwogen dat de eigendommen van Gazprom c.s. en de Russische Federatie weliswaar formeel zijn gescheiden, maar dat dit onderscheid er in praktisch en economisch opzicht niet is. Daarnaast heeft de rechtbank Zaporizja overwogen dat niet ter zake doet of Gazprom c.s. hebben bijgedragen aan het plegen van de onrechtmatige daad, maar dat het voldoende is dat zij onderdeel uitmaakten van (de identiteit van) de Russische Federatie op het moment dat deze de onrechtmatige gedragingen beging.
3.24.
Op 13 mei 2025 heeft Zhnyva bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen Gazprom en tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis gevorderd op basis van de verkapte exequaturprocedure van artikel 431 lid Rv.

4.Het geschil

4.1.
Na vermindering van eis vordert Gazprom, samengevat:
I. Alle door Slavutich en Zhnyva ten laste van Gazprom gelegde conservatoire beslagen op te heffen of als niet rechtsgeldig gelegd te verklaren;
II. Slavutich en Zhnyva te verbieden om opnieuw conservatoir beslag te doen leggen ten laste van Gazprom, zulks op straffe van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van Slavutich en Zhnyva in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Gazprom legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Op grond van de immuniteit van jurisdictie hadden de beslagen niet mogen worden gelegd, dan wel dienen ze te worden opgeheven.
De vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd zijn bovendien summierlijk ondeugdelijk, aangezien de Oekraïense procedures gebreken vertonen. Verder volgt uit de beschikking van 5 juni 2025 dat het Gazprom-vonnis in de zaak Zhnyva in Nederland niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Dit zal ook gelden voor het Gazprom-vonnis in de zaak van Slavutich. Verder zijn de beslagen niet rechtsgeldig gelegd, omdat de beslagexploten niet of in ieder geval niet binnen een redelijke termijn door het Nederlandse Openbaar Ministerie aan de ontvangende instantie in de Russische Federatie zijn verzonden en dus niet rechtsgeldig aan Gazprom zijn betekend.
Bij de opheffing van het beslag op de aandelen Wintershall bestaat groot belang, aangezien Gazprom de aandelen anders niet kan verkopen en leveren aan de kandidaat-koper, die geen banden heeft met de Russische Federatie. Zonder die verkoop en levering gaat de waarde van de onderneming verder achteruit en zal de energiezekerheid van Nederland verder in gevaar komen.
4.3.
Slavutich en Zhnyva voeren verweer. Slavutich en Zhnyva concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Gazprom, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Gazprom in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Slavutich en Zhnyva voeren hiertoe het volgende aan.
De beschikking van 5 juni 2025 is gebaseerd op fundamenteel onjuiste overwegingen ten aanzien van het immuniteitsrecht. De immuniteit van jurisdictie speelt niet en vormt geen belemmering voor beslaglegging en tenuitvoerlegging van de Gazprom-vonnissen.
Het debat omtrent immuniteit van jurisdictie is juridisch complex en in beweging. Het ligt voor de hand dat de procedures over de tenuitvoerlegging in Nederland tot aan de Hoge Raad worden voortgezet. Een effectieve rechtsbescherming vergt dat Slavutich en Zhnyva in afwachting van de uitkomst van deze procedures zicht houden op een reële verhaalsmoge-lijkheid. Mede omdat Gazprom tot op heden heeft geweigerd mee te werken aan een praktische oplossing, dient de te maken belangenafweging in het voordeel Slavutich en Zhnyva uit te vallen.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling ligt voor of de door Slavutich en/of Zhnyva ten laste van Gazprom gelegde beslagen moeten worden opgeheven en of het Slavutich en/of Zhnyva moet worden verboden voor dezelfde vorderingen opnieuw beslag te leggen.
5.2.
Volgens artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de voorzieningenrechter een conservatoir beslag onder meer opheffen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd of indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van een kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
Zhnyva
5.3.
In de beschikking van 5 juni 2025 (hierna: de Beschikking) heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van Zhnyva tot erkenning en tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis in Nederland. Hiertoe heeft de rechtbank kort gezegd overwogen dat immuniteit van jurisdictie van de Russische Federatie in het geding is, omdat Gazprom door de rechtbank Zaporizja is aangemerkt als instrument, als alter ego, van de Russische Federatie en om die reden – en om die reden alleen – is veroordeeld tot vergoeding van door de Russische Federatie veroorzaakte schade. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de verplichting van staten (en daarmee de rechtbank) om staatssoevereiniteit te respecteren en te effectueren en dus te voorkomen dat zij rechtsmacht over een andere staat uitoefenen ook geldt in gevallen waarin de vreemde staat geen partij is bij de procedure, maar de immuniteit van jurisdictie van die staat wel in het geding is.
5.4.
Dat de rechtbank zich in de Beschikking onbevoegd heeft verklaard, betekent niet dat de beslagen reeds daarom moeten worden opgeheven. In de eerste plaats geldt dat in een opheffingskortgeding als dit, de voorzieningenrechter, anders dan waarvan Gazprom lijkt uit te gaan, niet dient te beoordelen of terecht verlof voor het beslag is verleend, maar of op dit moment grond bestaat voor opheffing [7] . Of terecht beslag is gelegd moet dan ook in het midden blijven, waarbij nog wel kan worden overwogen dat ten tijde van de verlening van het beslagverlof het Gazprom-vonnis nog niet was gewezen en het standpunt van Gazprom nog niet bekend was, zodat op dat moment niet goed kon worden vastgesteld of de immuniteit van jurisdictie van de Russische Federatie in het geding zou kunnen komen.
5.5.
De onbevoegdverklaring door de rechtbank brengt ook niet zonder meer mee dat van de ondeugdelijkheid van de vordering van Zhnyva op Gazprom is gebleken, in de zin dat tenuitvoerlegging van het Gazprom-vonnis in Nederland geheel uitgesloten moet worden geacht, aangezien tegen deze Beschikking een rechtsmiddel is of, zoals hier, kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter dient terzake een eigen afweging te maken, waarin die onbevoegdverklaring uiteraard wel moet worden meegewogen en ook zwaar zal meewegen.
5.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat onvoldoende reden om aan te nemen dat het hof zich in hoger beroep wel bevoegd zal verklaren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.7.
Zhnyva heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Beschikking fundamentele onjuistheden bevat. Anders dan Zhnyva heeft betoogd, speelt immuniteit van jurisdictie ook in een exequaturprocedure een rol. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar rechtsoverweging 4.7 van de Beschikking, waar de rechtbank heeft overwogen dat in geval van immuniteit van jurisdictie artikel 13a Wet Algemene Bepalingen (AB) eraan in de weg staat dat de rechtbank rechtsmacht ontleent aan artikel 3, aanhef en onder c, Rv in verbinding met artikel 986 Rv. Hierbij heeft de rechtbank verder verwezen naar een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 3 februari 2012 [8] . In die uitspraak heeft het IGH geoordeeld dat Italië in strijd met haar volkenrechtelijke verplichtingen in een exequaturprocedure met betrekking tot in Griekenland gewezen vonnissen ten onrechte geen immuniteit had toegekend aan Duitsland.
5.8.
Zhnyva heeft terecht aangevoerd dat Gazprom geen staat(sorgaan) is en dat haar geen immuniteit toekomt. In de Beschikking heeft de rechtbank echter geen immuniteit van jurisdictie toegekend aan Gazprom, maar geoordeeld dat bij erkenning de immuniteit van jurisdictie van de Russische Federatie in het geding komt.
5.9.
Zhnyva heeft verder betoogd dat er geen internationaal gewoonterecht is op grond waarvan er immuniteit van jurisdictie moet worden verleend in een situatie waarin een vreemde staat niet zelf partij is en dat artikel 13a AB geen ruimte biedt voor een verdergaande immuniteitsverlening dan het internationaal gewoonterecht vereist.
De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet.
5.10.
In het Gazprom-vonnis is Gazprom veroordeeld tot hetgeen waartoe de Russische Federatie op grond van het Rusland-vonnis gehouden is, enkel en alleen omdat Gazprom naar Oekraïens recht beschouwd kan worden als onderdeel (van de identiteit) van de Russische Federatie. Dat Gazprom een alter ego van de Russische Federatie is, is overigens in dat vonnis, alsmede in het arrest van het Hooggerechtshof te Kyiv van 20 juli 2022 waarop dat vonnis mede is gebaseerd, met kracht van (overtuigende) argumenten beredeneerd. Indien wordt aangenomen dat aan de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt voor de handelingen die ten grondslag hebben gelegen aan de veroordeling in het Rusland-vonnis, kan het niet anders dan dat die immuniteit ook geldt voor de partij, die als onderdeel van de identiteit van de Russische Federatie, op grond van een vorm van vereenzelviging, voor datzelfde handelen is veroordeeld. Dit vloeit voort uit het immuniteitsbeginsel zelf en of dit al dan niet ook uit gewoonterecht voortvloeit, kan dan ook in het midden blijven [9] . Ten slotte is nog van belang dat het IGH in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 3 februari 2012 tussen Duitsland en Griekenland [10] heeft overwogen dat volgens het destijds geldende stand van het internationaal gewoonterecht het recht op immuniteit niet wordt beperkt in geval van beschuldiging van ernstige schendingen van internationaal humanitair recht of internationaal oorlogsrecht. In zijn arrest van 25 augustus 2023 [11] heeft de Hoge Raad – onder meer met verwijzing naar voormelde uitspraak – overwogen dat er ook naar de toen geldende stand van het internationaal gewoonterecht geen uitzondering op de aan vreemde staten toekomende immuniteit gold op grond van de aard of de ernst van de aan die staat verweten gedragingen. Uit niets blijkt dat het internationaal gewoonterecht sindsdien op dit punt wijziging heeft ondergaan. Hieruit kan worden afgeleid dat ook in de gewelddadige, misdadige aard van de handelingen waarvoor de Russische Federatie is veroordeeld, geen argument kan worden gevonden de immuniteit te doorbreken.
Slavutich
5.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat de rechtbank in de exequaturprocedure tussen Slavutich en Gazprom tot een met de Beschikking vergelijkbaar oordeel zal komen.
5.12.
Slavutich heeft op dit punt gesteld dat niet zeker is of de rechtbank ook ten aanzien van Slavutich tot het oordeel zal komen dat
acta iuri imperii(overheidshandelen) aan het ontstaan van de schade van Slavutich ten grondslag hebben gelegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het evenwel niet aannemelijk te achten dat de door Slavutich aan de Russische Federatie verweten handelingen geen
acta iure imperiibetreffen. In het Rusland-vonnis (in de zaak van Slavutich) is aansprakelijkheid van de Russische Federatie gebaseerd op de militaire agressie door de Russische Federatie en de bezetting van gebieden in Oekraïne. Onder die omstandigheden kan het niet anders dan dat het verlies van de percelen door Slavutich te beschouwen is als een gevolg van militair optreden. Militair optreden is een typische overheidshandeling, die niet gelijk is te stellen aan een situatie waarin een staat op de voet van gelijkheid een rechtsbetrekking is aangegaan met een particulier of aan een geval waarin sprake is van een commerciële (overheids)activiteit, waarvoor geen immuniteit geldt. De voorzieningenrechter acht het daarom niet aannemelijk dat de rechtbank in de exequaturprocedure van Slavutich op dit punt tot een ander oordeel zal komen.
De verkapte exequaturprocedures van 431 lid 2 Rv
5.13.
Ook in de door Slavutich en Zhnyva aanhangig gemaakte verkapte exequaturprocedures van artikel 431 lid 2 Rv dient de rechtbank haar rechtsmacht te beoordelen. Er bestaat geen reden om te veronderstellen dat dit oordeel anders uitvalt dan in de Beschikking. De voorzieningenrechter acht het dan ook aannemelijk dat de rechtbank zich in die procedures onbevoegd zal verklaren op grond van het aan de Russische Federatie toekomende recht op immuniteit van jurisdictie.
Opheffing beslagen
5.14.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen van Slavutich en Zhnyva summierlijk ondeugdelijk zijn. Onder deze omstandigheden weegt het belang van Gazprom om te kunnen beschikken over de aandelen zwaarder dan de belangen van Slavutich en Zhnyva bij handhaving van de beslagen gedurende de looptijd van het (aangekondigde) hoger beroep. De voorzieningenrechter zal de beslagen daarom op de voet van artikel 705 Rv opheffen. De overige door Gazprom gestelde opheffingsgronden behoeven geen beoordeling meer.
Beslagverbod
5.15.
De door Gazprom gevorderde beslagverboden worden afgewezen. Het staat Slavutich en Zhnyva in beginsel vrij om, desgewenst, nieuwe beslagrekesten in te dienen. Elk nieuw verzoek zal op de eigen merites worden beoordeeld. De beslagverboden worden daarom afgewezen. Dit neemt niet weg dat op Slavutich en Zhnyva op de voet van artikel 21 Rv de verplichting rust om in eventueel in te dienen nieuwe beslagrekesten alle feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat onder meer meebrengt dat zij melding zullen moeten maken van dit vonnis.
Proceskosten
5.16.
Slavutich en Zhnyva zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Gazprom worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.143,47

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
heft op de door Slavutich en Zhnyva ten laste van Gazprom gelegde beslagen;
6.2.
veroordeelt Slavutich en Zhnyva in de proceskosten van Gazprom ter hoogte van € 2.143,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Slavutich en Zhnyva niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025.
WJ

Voetnoten

1.Oekraïense Hryvnia, ten tijde van het vonnis gelijk aan $ 15.152.772,00.
2.Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken van 2 juli 2019 (Trb 2024, 42).
3.Voorzieningenrechter rechtbank Den Haag 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13221.
4.Daar waar nodig wordt onderscheid gemaakt tussen het Rusland-vonnis in de zaak van Slavutich en het Rusland-vonnis in de zaak van Zhnyva.
5.Daar waar nodig wordt onderscheid gemaakt tussen het Gazprom-vonnis in de zaak van Slavutich en het Gazprom-vonnis in de zaak van Zhnyva.
6.Rechtbank Den Haag 5 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9883.
7.HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273, onder 3.3.3.
8.Jurisdictional Immunities of the State (Germany c. Italy: Greece intervening), Judgement, I.C.J. Reports 2012, p. 82.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 juli 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2380, nr. 3.8.6.
10.Jurisdictional Immunities of the State (Germany v. Italy: Greece intervening), Judgment, I.C.J. Reports 2012, p. 99 e.v.
11.Hoge Raad 25 augustus 2023, ECLI:NL:HR:1132 (Gaza).