ECLI:NL:RBDHA:2024:13221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/669702/ KG ZA 24-673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing conservatoir beslag en erkenning Oekraïens vonnis

In deze zaak, die op 15 augustus 2024 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde Gazprom International Limited de opheffing van een conservatoir beslag dat door Asset Management Company Slavutich-Invest was gelegd op haar aandelen in Wintershall. Slavutich had het beslag gelegd in het kader van een vordering tegen Gazprom in Oekraïne, waarbij zij een schadevergoeding eiste op basis van een eerder vonnis van de Zaporizja rechtbank. Gazprom stelde dat het beslag van rechtswege was vervallen omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig was ingesteld en dat het beslag onnodig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag niet van rechtswege was vervallen en dat er geen summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering van Slavutich was gebleken. De voorzieningenrechter concludeerde dat het vonnis van de Oekraïense rechtbank mogelijk in Nederland kan worden erkend en ten uitvoer kan worden gelegd op basis van het Erkenningsverdrag. De vorderingen van Gazprom werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/669702/ KG ZA 24-673
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2024
in de zaak van
Gazprom International Limitedte Kaliningrad Oblast, Russische Federatie,
eiseres,
advocaat mr. E.F. Kraaijeveld te Amsterdam,
tegen:
Asset Management Company Slavutich-Invest [1] te Zaporizja, Oekraïne,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. van Leyenhorst te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Gazprom’ en ‘Slavutich’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juli 2024 met producties 1 t/m 3;
- de door Slavutich overgelegde conclusie van antwoord, met één productie;
- de akte houdende overlegging producties van Gazprom, met producties 4 t/m 12;
- de akte houdende overlegging productie 13 van Gazprom;
- de op 25 juli 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Slavutich is eigenaar van acht percelen grond in de gemeente Melitopol in de regio Zaporizja in Oekraïne (hierna: de percelen).
2.2.
Op 24 februari 2022 is de Russische Federatie een oorlog begonnen tegen Oekraïne. De percelen liggen in door de Russische Federatie in Oekraïne bezet gebied.
2.3.
De Russische Federatie houdt aandelen in het geplaatste kapitaal van PSJC Gazprom en controleert in totaal 50,23% van dat kapitaal. PSJC Gazprom is enig aandeelhouder van LLC Gazprom Capital (hierna: Gazprom Capital). Gazprom Capital is enig aandeelhouder van Gazprom.
2.4.
Gazprom heeft verschillende vermogensbestanddelen in Nederland, waaronder aandelen in het kapitaal van Wintershall Noordzee B.V. (hierna: Wintershall).
2.5.
Bij verstekvonnis van 4 mei 2023 van
the Commercial Court of Zaporizhzhia Regionin Oekraïne (hierna: de Zaporizja rechtbank), is de Russische Federatie (onder meer) veroordeeld om aan Slavutich een schadevergoeding te betalen van 439.243.988,76 UAH (Oekraïense Hryvnia, ten tijde van het vonnis gelijk aan $ 15.152.772--) in verband met een onrechtmatige inbreuk op Slavutichs eigendomsrechten met betrekking tot de percelen. De Zaporizja rechtbank oordeelde daartoe in het kort dat de Russische Federatie de eigendomsrechten van Slavutich op de percelen heeft geschonden omdat zij geen toegang (meer) heeft tot haar eigendommen, wat ertoe leidt dat Slavutich niet over de percelen kan beschikken of deze kan gebruiken en evenmin kan overdragen.
2.6.
Op 8 mei 2024 heeft dr. Olesia Otradnova (een Oekraïense advocaat, hierna: Otradnova) in opdracht van Slavutich een
legal opiniongegeven over de kans van slagen in Oekraïne van een vordering van Slavutich tegen (onder meer) Gazprom die ertoe strekt dat Gazprom hoofdelijk aansprakelijk wordt geacht voor de schulden van de Russische Federatie aan Slavutich, waaronder de in het vonnis van 4 mei 2023 toegekende schadevergoeding.
2.7.
Slavutich heeft op 16 mei 2024, na een op 15 mei 2024 daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van Gazprom conservatoir beslag gelegd op de aandelen van Gazprom in Wintershall (hierna ook: het beslag). De vordering van Slavutich op Gazprom is, inclusief rente en kosten, voorlopig begroot op € 11.660.000,-. Aan het verlof is de voorwaarde verbonden dat de eis in de hoofdzaak binnen zes weken na beslaglegging dient te worden ingesteld.
2.8.
Op 27 mei 2024 heeft de Zaporizja rechtbank beslist dat Slavutich op 22 mei 2024 een vordering heeft ingediend tegen PSJC Gazprom, Gazprom Capital en Gazprom. Slavutich houdt deze partijen aansprakelijk voor de door haar geleden materiële schade ten aanzien van de percelen (de met deze vordering ingeleide procedure zal hierna de Oekraïense procedure worden genoemd). In voornoemde beslissing is vermeld dat Slavutich aan haar vordering het vonnis van de Zaporizja rechtbank van 4 mei 2023 ten grondslag legt en stelt dat voornoemde Gazprom-entiteiten als alter ego’s van de Russische Federatie hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de Russische Federatie, waaronder de schadevergoeding waartoe de Russische Federatie is veroordeeld.
2.9.
In diezelfde beslissing is ook beslist dat tussen Slavutich enerzijds en PSJC Gazprom, Gazprom Capital en Gazprom anderzijds een gerechtelijke procedure is geopend en dat op 4 juli 2024 om 10.00 uur een voorbereidende hoorzitting zou plaatsvinden. Gedaagde partijen kregen vanaf 27 mei 2024 een termijn van vijftien dagen om een schriftelijke reactie op de vordering in te dienen. Gazprom is niet verschenen in de Oekraïense procedure.
2.10.
Op 22 juli 2024 heeft Otradnova een aanvullende
legal opiniongegeven.
2.11.
Op 23 juli 2024 heeft de door Gazprom ingeschakelde expert Maxim Kuzmin (hierna: Kuzmin) een
expert reportuitgebracht. Kuzmin heeft zijn opinie gegeven over de mogelijkheid van omgekeerde doorbraak van aansprakelijkheid in het Russische recht (
the reverse piercing of the corporate veil).

3.Het geschil

3.1.
Gazprom vordert – zakelijk weergegeven – het beslag op te heffen en Slavutich te verbieden om voor dezelfde vordering opnieuw beslag te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10 miljoen per overtreding, met veroordeling van Slavutich in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Gazprom – samengevat – het volgende ten grondslag. Het conservatoir beslag is van rechtswege vervallen, nu de eis in de hoofdzaak niet binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn is ingesteld, geen (tijdige) (over)betekening van een afschrift daarvan aan Wintershall heeft plaatsgevonden en ook het beslagexploot niet tijdig aan Gazprom is (over)betekend. Het beslag voldoet bovendien niet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit en is ook onnodig. Het conservatoir beslag kan in dit geval niet leiden tot een executoriale titel in Nederland, omdat het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken van 2 juli 2019 (Trb 2024, 42, hierna: het Erkenningsverdrag) niet van toepassing is dan wel zich weigeringsgronden voor erkenning voordoen. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitkomst van de procedure in Oekraïne is in strijd met de openbare orde. Daarnaast dient Nederland op grond van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen van 5 oktober 1989 (hierna: het Investeringsverdrag), Gazprom te erkennen en beschermen als investeerder. Bovendien geniet de Russische Federatie staatsimmuniteit. Het is in dit geval ook niet mogelijk voor Slavutich om een exequatur te verkrijgen via artikel 431 lid 2 Rv.
3.3.
Slavutich voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of het beslag op de aandelen van Gazprom in Wintershall dient te worden opgeheven en of Slavutich moet worden verboden om voor dezelfde vordering opnieuw beslag te leggen.
4.2.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een gelegd conservatoir beslag onder meer opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van een kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.3.
De voorzieningenrechter zal hierna de door Gazprom voor opheffing van het beslag aangevoerde argumenten achtereenvolgens beoordelen.
Is het beslag van rechtswege vervallen?
4.4.
Gazprom stelt dat het beslag van rechtswege is vervallen, omdat (i) Slavutich niet binnen acht dagen na het instellen van de eis in de hoofdzaak een afschrift daarvan aan Wintershall heeft (over)betekend, (ii) Slavutich niet binnen acht dagen na beslaglegging het beslagexploot aan Gazprom heeft (over)betekend en (iii) Slavutich niet tijdig de hoofdzaak aanhangig heeft gemaakt. Slavutich heeft ter zitting aangevoerd dat zij aan alle betekeningsvereisten heeft voldaan.
ad (i)
4.5.
Wat er ook zij van het antwoord op de vraag of overbetekening als bedoeld in artikel 715 lid 2 Rv (tijdig) heeft plaatsgevonden, wat Gazprom bestrijdt, overschrijding van deze betekeningstermijn kan in dit geval niet leiden tot nietigheid of verval van het beslag zoals Gazprom stelt. Gazprom miskent dat aan schending van de verplichting om een afschrift van de dagvaarding waarbij de eis in de hoofdzaak werd ingesteld aan Wintershall over te betekenen, geen sanctie is verbonden in de wet (zie HR 15 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6127). De overschrijding van de betekeningstermijn levert wel verzuim van vormen op in de zin van artikel 705 lid 2 Rv en kan een grond vormen voor opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter ziet hier geen aanleiding voor. Voorshands valt niet in te zien in welk belang Gazprom is geschaad bij een (mogelijke) schending van de verplichting van artikel 715 lid 2 Rv, die ertoe strekt dat de vennootschap (Wintershall) op de hoogte wordt gehouden. Gazprom heeft daar niets voor gesteld. Voor zover Gazprom al een belang heeft bij naleving van die verplichting, is dat belang als zeer gering te beschouwen en weegt dat belang naar voorlopig oordeel niet op tegen het belang van Slavutich bij het behoud van het beslag.
ad (ii)
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Gazprom pas op de zitting heeft aangevoerd dat het beslag is vervallen wegens verzuim van overbetekening van het beslagexploot aan haar als bedoeld in artikel 474d lid 2 Rv (in samenhang gelezen met artikel 715 lid 1 Rv). In reactie daarop heeft Slavutich aangevoerd dat de overbetekening van het beslagexploot op 24 mei 2024 (en dus binnen acht dagen na het beslag) heeft plaatsgevonden aan het parket van het openbaar ministerie van deze rechtbank. Slavutich heeft daarbij aangeboden om de betekeningsstukken in het geding te brengen. Nu Gazprom pas op de zitting de stelling heeft ingenomen dat het beslagexploot van 16 mei 2024 niet tijdig aan haar zou zijn overbetekend, terwijl zij daarvan in de dagvaarding van 19 juli 2024 geen melding heeft gemaakt, kan Slavutich niet worden verweten dat zij de stukken waaruit van die overbetekening blijkt, niet in het geding heeft gebracht. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter er voorshands van uitgaan dat de deurwaarder het beslagexploot op 24 mei 2024 heeft betekend aan het parket van het openbaar ministerie overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. Dat acht de voorzieningenrechter ook aannemelijk gelet op de sommatie aan Wintershall in het beslagexploot van 16 mei 2024 om op 23 mei 2024 op het kantoor van de deurwaarder het register van aandeelhouders aan de deurwaarder te tonen en de aantekening van het beslag mede te laten ondertekenen. Er zijn geen aanwijzingen die erop duiden dat Wintershall aan de sommatie geen gevolg heeft gegeven. Het ligt in de rede dat de deurwaarder daarna de overbetekening aan Gazprom heeft gedaan. Gazprom heeft haar stelling dat de overbetekening niet (tijdig) heeft plaatsgevonden met geen andere feiten onderbouwd dan dat haar daar niets van bekend is. Maar bepalend voor de vraag of en op welk tijdstip de overbetekening als bedoeld in artikel 474d lid 2 Rv heeft plaatsgevonden, is de betekening aan het parket, en niet of en op welk moment Gazprom daarmee bekend is geworden.
ad (iii)
4.7.
Artikel 700 lid 3 Rv bepaalt dat overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak het beslag doet vervallen. Gazprom stelt dat de hoofdzaak niet tijdig aanhangig is gemaakt, omdat de Oekraïense procedure niet tijdig aanhangig is gemaakt en die procedure niet kan kwalificeren als een hoofdzaak voor het beslag. De voorzieningenrechter volgt Gazprom hierin niet. Daartoe geldt het volgende.
4.8.
Uit vaste rechtspraak volgt dat indien de eis in de hoofdzaak wordt ingesteld in een procedure in het buitenland, het tijdstip van aanhangigheid van die procedure dient te worden bepaald aan de hand van het desbetreffende buitenlandse recht (HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:773). In de door Slavutich overgelegde aanvullende
legal opinionvan Otradnova is uitgebreid uiteengezet welke stappen Slavutich op basis van het Oekraïense procesrecht heeft ondernomen om de hoofdzaak in Oekraïne aanhangig te maken. Uit die, in zoverre niet door Gazprom bestreden,
legal opinionvolgt – kort gezegd – dat Slavutich naar Oekraïens recht rechtsgeldig binnen zes weken na het beslag een procedure is gestart tegen (onder meer) Gazprom. Dat Slavutich op 22 mei 2024 een vordering heeft ingesteld tegen Gazprom, bevestigt de Zaporizja rechtbank ook in haar beslissing van 27 mei 2024. Op 4 juli 2024 zou zelfs in die zaak een voorbereidende hoorzitting plaatsvinden. Uit dit alles volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de hoofdzaak binnen de daartoe gestelde termijn aanhangig is gemaakt. Dat uit de beslissing van 27 mei 2024 van de Zaporizja rechtbank volgt dat nadere handelingen moeten worden verricht zoals het verzenden van een Russische vertaling van het vonnis van 4 mei 2023 van de Zaporizja rechtbank aan de Russische Federatie en (onder meer) Gazprom, leidt niet tot de conclusie dat de zaak om die reden niet aanhangig is.
4.9.
De op 22 mei 2024 door Slavutich tegen onder meer Gazprom aanhangig gemaakte Oekraiënse procedure kwalificeert, anders dan Gazprom heeft gesteld, als hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv, omdat deze procedure kan leiden tot een vonnis dat, zoals blijkt uit hetgeen hierna wordt overwogen, op de voet van artikel 431 lid 1 in verbinding met artikel 985 Rv in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. De vraag of deze procedure ook kwalificeert als hoofdzaak, indien voor de tenuitvoerlegging van het daarin te wijzen vonnis de weg van artikel 431 lid 2 Rv (“verkapte exequaturprocedure”) gevolgd zou moeten worden, behoeft daarom geen beantwoording.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het beslag niet van rechtswege is vervallen.
Schending artikel 21 Rv, proportionaliteit en subsidiariteit, onnodig beslag?
4.11.
Gazprom heeft ter zitting verder gesteld dat Slavutich heeft nagelaten om in het beslagrekest te vermelden dat Gazprom ook andere vermogensbestanddelen (in Nederland) bezit. Zij doelt hierbij op haar aandelen in Gazprom EP International Services B.V. en Gazprom International Projects B.V. Gazprom stelt dat Slavutich dit wist en artikel 21 Rv heeft geschonden door dit niet in het beslagrekest te vermelden. Volgens Gazprom was beslag op die aandelen minder bezwaarlijk geweest, omdat die aandelen – anders dan de aandelen in Wintershall – geen onderdeel zijn van een openbare veilingverkoop. Het beslag voldoet dan ook niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus Gazprom. Het beslag is volgens Gazprom verder onnodig omdat er geen reden is te twijfelen aan haar kredietwaardigheid. Zij wijst er daarbij op dat zij een netto vermogen heeft van ongeveer € 1,4 miljard en dat niet aannemelijk is dat zij een vordering van Slavutich van € 11 miljoen niet zou kunnen betalen. Dit alles moet er in de visie van Gazprom toe leiden dat het beslag dient te worden opgeheven. Slavutich betwist dat zij artikel 21 Rv heeft geschonden.
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Slavutich heeft in het beslagrekest niets gesteld over andere vermogensbestanddelen van Gazprom. Deze enkele omstandigheid is echter onvoldoende om een schending van artikel 21 Rv aan te nemen. Er zijn geen aanwijzingen dat Slavutich in het beslagrekest welbewust relevante informatie heeft achtergehouden. In de conclusie van antwoord heeft Slavutich opgemerkt dat zij geen zicht heeft op andere verhaalsobjecten van Gazprom. Slavutich heeft ter zitting toegelicht dat zij wel wist dat er andere Gazprom vennootschappen waren, maar dat zij niet wist wat de daaruit voortvloeiende vermogensbestanddelen voor waarde vertegenwoordigden en dat er dus andere geschikte vermogensbestanddelen waren om te beslaan. De opmerking in de conclusie van antwoord is achteraf bezien dus onvolledig, maar nog steeds onvoldoende voor een schending van artikel 21 Rv. Daar komt bij dat Slavutich onweersproken heeft aangevoerd dat Gazprom bezig is met een herstructurering en dat de kans bestaat dat de Gazprom vennootschappen in Nederland volledig naar Rusland verhuizen. Dat Slavutich er in dit geval voor heeft gekozen om beslag te leggen op de aandelen van Gazprom in Wintershall, waar zij de waarde kennelijk wel van wist of kon inschatten, is dan ook niet onbegrijpelijk. Vast staat verder dat Gazprom geen enkele vervangende zekerheid heeft aangeboden. Indien het zo is – zoals Gazprom stelt – dat zij voldoende vermogen heeft om in voorkomend geval de vordering van Slavutich te kunnen betalen, had zij vervangende zekerheid kunnen stellen om het beslag te laten opheffen. Dat het stellen van een bankgarantie via een Nederlandse bank voor Gazprom in de huidige omstandigheden lastig dan wel onmogelijk is, kan zo zijn, maar doet er niet aan af dat er alternatieve manieren zijn om zekerheid te stellen. Gazprom heeft niet gesteld dat zij die alternatieven heeft onderzocht of daarover met Slavutich overleg heeft gevoerd. Gazprom kan zich er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gerechtvaardigd op beroepen dat het beslag disproportioneel is terwijl zij op geen enkele manier vervangende zekerheid heeft aangeboden. Dat het beslag onnodig is, kan om dezelfde reden ook niet worden aangenomen.
Kan de Oekraïense procedure leiden tot een executoriale titel in Nederland?
4.13.
Tussen partijen is in geschil of het in de Zaporizja rechtbank tussen partijen te wijzen vonnis kan leiden tot een executoriale titel in Nederland. Volgens Gazprom kan dat niet en moet daarom het beslag worden opgeheven. Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe over te gaan in een executoriaal beslag. Dat gebeurt zodra de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden (artikel 704 lid 1 Rv). Artikel 985 Rv bepaalt dat wanneer een buitenlandse beslissing in Nederland uitvoerbaar is krachtens een verdrag of krachtens de wet, voor de tenuitvoerlegging eerst rechterlijk verlof moet worden verkregen. Hier ligt voor de vraag of het in Oekraïne te wijzen vonnis kan worden erkend en ten uitvoer worden gelegd aan de hand van het Erkenningsverdrag. Gazprom stelt primair dat het Erkenningsverdrag niet van toepassing is en beroept zich (onder meer) op uitsluitingsgronden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Erkenningsverdrag in dit geval wel van toepassing is en dat de Oekraïense procedure met toepassing daarvan kan leiden tot een executoriale titel in Nederland. Daartoe is het volgende redengevend.
4.14.
Artikel 16 van het Erkenningsverdrag bepaalt dat het verdrag van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen indien op het tijdstip waarop de procedure in de staat van herkomst werd ingesteld, het verdrag tussen die staat en de aangezochte staat werking had. Het Erkenningsverdrag is op 1 september 2023 in werking getreden zowel in Nederland als in Oekraïne. Gazprom neemt voor de beantwoording van de vraag of het Erkenningsverdrag temporeel van toepassing is, ten onrechte het tussen Slavutich en de Russische Federatie gewezen verstekvonnis van 4 mei 2023 als uitgangspunt. Wanneer die procedure is ingesteld, is hier niet van belang. Voor de beoordeling is enkel relevant wanneer de procedure tussen Slavutich en Gazprom is ingesteld. Zoals hiervoor overwogen, is dat op 22 mei 2024 gebeurd, dus ná inwerkingtreding van het Erkenningsverdrag. Dat betekent dat het Erkenningsverdrag, anders dan Gazprom meent, temporeel van toepassing is.
4.15.
Artikel 1 van het Erkenningsverdrag bepaalt verder dat het verdrag van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke of handelszaken. Dat in de Oekraïense zaak sprake is van een zaak van deze categorie, is tussen partijen niet in geschil. Het Erkenningsverdrag is daarom in beginsel ook materieel van toepassing. Gazprom beroept zich op een uitsluitingsgrond van het toepassingsgebied van het Erkenningsverdrag. Artikel 2 lid 1 aanhef en onder n van het Erkenningsverdrag bepaalt dat het verdrag niet van toepassing is op activiteiten van strijdkrachten, met inbegrip van de activiteiten van hun personeel bij de uitoefening van hun officiële taken. Gazprom stelt dat, nu sprake is van een vonnis dat ziet op militaire activiteiten, het Erkenningsverdrag toepassing mist. Slavutich betwist dat.
4.16.
De voorzieningenrechter is met Slavutich van oordeel dat hier geen sprake is en zal zijn van een vonnis dat ziet op militaire activiteiten. Slavutich heeft aangevoerd dat de militaire actie van de Russische Federatie in delen van Oekraïne niet de directe oorzaak is geweest van de door Slavutich geleden schade en de aansprakelijkheid van de Russische Federatie en daarmee ook van Gazprom. Slavutich heeft in dit verband toegelicht dat na de militaire actie van de Russische Federatie, niet-militaire personen die door de Russische Federatie zijn ingeschakeld, schade hebben toegebracht aan Oekraïense bedrijven in door de Russische Federatie bezette gebieden, waaronder aan Slavutich. Slavutich verwijst hierbij naar een rapport [2] van de Verenigde Naties, waarin volgens Slavutich is beschreven op welke wijze de Russische Federatie te werk is gegaan in de in Oekraïne bezette gebieden. Uit de onweersproken stellingen van Slavutich volgt dat pro-Russische autoriteiten sinds 2022 in de bezette gebieden een proces zijn gestart van
de factoonteigening van eigendommen van Oekraïense particulieren en bedrijven, waaronder de percelen van Slavutich. Dit alles heeft Gazprom onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de voorzieningenrechter hiervan uitgaat. Het onrechtmatig handelen op basis waarvan de Russische Federatie aansprakelijk is gesteld is, gelet op het voorgaande, niet gebaseerd op de militaire activiteiten, maar op de daarop volgende maatregelen en handelingen die door of in opdracht van de Russische Federatie zijn ingevoerd respectievelijk verricht en hebben geleid tot een
de factoonteigening van de percelen van Slavutich. Hetzelfde onrechtmatig handelen wordt, zoals Slavutich aanvoert, ook ten grondslag gelegd aan de vordering die tegen Gazprom is ingesteld. Kortom, naar voorlopig oordeel is de uitsluitingsgrond waar Gazprom zich op beroept niet van toepassing.
4.17.
Gazprom stelt voorts dat Oekraïne een verklaring heeft afgegeven bij het Erkenningsverdrag, op grond waarvan het Erkenningsverdrag niet van toepassing zou zijn op het nog in Zaporizja te wijzen vonnis. Die verklaring, gegeven op 1 december 2023, luidt als volgt:
"[The aforementioned treaty is] implemented on the territory of Ukraine in full, with the exception of the territories where hostilities are (were) conducted or temporarily occupied by the Russian Federation, on which it is impossible to fully guarantee the Ukrainian Party's fulfillment of its obligations under [this treaty] as a result of the armed aggression of the Russian Federation against Ukraine, as well as the introduction of martial law on the territory of Ukraine until the complete cessation of encroachment on the sovereignty, territorial integrity and inviolability of the borders of Ukraine.”.
4.18.
Volgens Gazprom is op grond van deze verklaring het Erkenningsverdrag niet van toepassing omdat het in de Oekraïense procedure gaat om percelen die gelegen zijn in door de Russische Federatie bezet gebied. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft Gazprom een onjuiste uitleg aan de hiervoor geciteerde verklaring van Oekraïne bij het Erkenningsverdrag. De verklaring van Oekraïne komt er in essentie op neer dat Oekraïne geen garantie kan geven voor de uitvoering van de verplichtingen onder het verdrag in de door de Russische Federatie bezette en gecontroleerde gebieden. Met andere woorden, indien Oekraïne op grond van het Erkenningsverdrag is gehouden om een buitenlands vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen, kan zij die verplichting mogelijk niet waarmaken waar het een bezet gebied betreft. De interpretatie van Gazprom van de verklaring van Oekraïne is dus onjuist. Bovendien is een situatie dat Oekraïne onder het Erkenningsverdrag een buitenlands vonnis dient te erkennen en ten uitvoer dient te leggen hier niet aan de orde. In de onderhavige zaak gaat het om een Oekraïens vonnis dat in Nederland ten uitvoer zal moeten worden gelegd.
4.19.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er voorshands geen enkele reden om eraan te twijfelen dat het Erkenningsverdrag van toepassing is. Artikel 5 van het Erkenningsverdrag bevat de gronden voor erkenning en tenuitvoerlegging. Ingevolge artikel 5 lid 1 aanhef en onder j van het Erkenningsverdrag komt een vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking als het vonnis betrekking heeft op een niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit beschadiging of verlies van lichamelijke zaken en het handelen of nalaten dat de schade rechtstreeks heeft veroorzaakt, zich heeft voorgedaan in de staat van herkomst, ongeacht waar die schade is ingetreden. De vordering die Slavutich tegen Gazprom heeft ingesteld, valt onder deze omschrijving. Slavutich stelt Gazprom immers (hoofdelijk) aansprakelijk voor schade aan haar eigendommen als gevolg van een handelen c.q. nalaten in Oekraïne. Een toewijzend vonnis van de Zaporizja rechtbank zal mogelijk op deze grond kunnen worden erkend en ten uitvoer worden gelegd.
Is de vordering summierlijk ondeugdelijk?
4.20.
Thans is de vraag aan de orde of de door Slavutich gepretendeerde vordering op Gazprom ondeugdelijk is. Het is aan Gazprom om dat aannemelijk te maken.
4.21.
Voor de beoordeling van de deugdelijkheid van de vordering is van belang of toewijzing van de vordering in de Oekraïense procedure te verwachten is en of die beslissing in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Voor dat laatste is van belang of er weigeringsgronden voor erkenning of tenuitvoerlegging van toepassing zijn dan wel het Investeringsverdrag en/of staatsimmuniteit aan erkenning of tenuitvoerlegging in de weg staan.
4.22.
De conclusie in de
legal opinionvan 8 mei 2024, waar Slavutich zich op beroept, is dat het waarschijnlijk is dat de vordering van Slavutich tegen Gazprom wordt toegewezen omdat Gazprom naar Oekraïens recht kan worden vereenzelvigd met de Russische Federatie. Die conclusie is gebaseerd op stellingen van Slavutich in de concept procesinleiding en, meer in het bijzonder, de daarin genoemde uitspraak van het Oekraïense Hooggerechtshof te Kiev van 20 juli 2022 [3] , waarin – kort samengevat – is geoordeeld dat een rechtspersoon onder omstandigheden met een staat kan worden vereenzelvigd in die zin dat verhaal kan worden genomen op vermogensbestanddelen van die rechtspersoon ter voldoening van een schuld van die staat. [4]
4.23.
Gazprom bestrijdt niet zozeer dat het op grond van het Oekraïense recht mogelijk is om een rechtspersoon als alter ego van een staat hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de schulden van die staat. Zij bestrijdt wel dat in een dergelijk geval verhaal kan worden genomen op vermogensbestanddelen van die rechtspersoon buiten Oekraïne.
4.24.
In de zaak die ten grondslag lag aan voornoemde uitspraak van het Oekraïens Hooggerechtshof, was de Russische Federatie in een arbitrageprocedure veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Everest c.s. [5] in verband met onrechtmatige onteigening van eigendommen van Everest c.s. Laatstgenoemde partijen wensten het arbitraal vonnis in Oekraïne ten uitvoer te leggen tegen VEB, een Russische staatsontwikkelingsmaatschappij waarin de Russische Federatie alle aandelen hield. VEB hield weer aandelen in de PJSC Prominvestbank. Het Oekraïens Hooggerechtshof stond voor de vraag of Everest c.s. zich voor het verhaal van de vordering op de Russische Federatie konden verhalen op de aandelen van VEB in Prominvestbank. Het Oekraïens Hooggerechtshof concludeerde dat dat mogelijk was, omdat VEB kon worden aangemerkt als een alter ego van de Russische Federatie. Daartoe overwoog het hof als volgt:
“(…) That means that SDC «VEB.RF» is essentially a body of the Russian Federation, as it pursues the goals, functions and tasks inherent in state bodies, is under the close control of the Russian Federation to the extent that it is its alter ego ("second self') and the property which the state disposes of as its own. Accordingly, the Supreme Court considers that the courts of previous instances made a generally correct conclusion (…) that the property of SDC «VEB.RF», which is located in the territory of Ukraine, can be executed against for the debts of the Russian Federation.” [6]
4.25.
Gazprom stelt dat uit de zinsnede “which is located in the territory of Ukraine” volgt dat de door Slavutich tegen Gazprom te voeren
alter ego-procedure alleen kans van slagen zou hebben, indien deze zou gaan over de executie van vermogensbestanddelen in Oekraïne, maar dat die situatie zich niet voordoet omdat Gazprom daar geen vermogen heeft. De voorzieningenrechter volgt Gazprom hierin niet. Weliswaar is in de hiervoor aangehaalde overweging van het Oekraïens Hooggerechtshof te lezen dat het in die zaak ging om vermogensbestanddelen in Oekraïne, maar uit die overweging volgt niet dat naar Oekraiëns recht anders geoordeeld moet worden als het gaat om vermogensbestanddelen buiten Oekraïne. Het andersluidende betoog van Gazprom faalt dan ook.
4.26.
Gazprom bestrijdt voorts dat Oekraïens recht van toepassing is op de vraag naar de aansprakelijkheid van Gazprom als alter ego van de Russische Federatie voor schulden van de Russische Federatie. Volgens Gazprom dient die vraag te worden beantwoord naar Russisch recht en bestaat het concept van omgekeerde doorbraak van aansprakelijkheid niet in het Russische recht. Zij verwijst daarbij naar het
expert reportvan Kuzmin, waarin Kuzmin het volgende concludeert: “Summarizing the above, I am of the opinion that there is no legal basis to apply the reverse piercing of the corporate veil under Russian law and the several judgments mentioned above with respect to the chain of offshore companies are of an extraordinary nature and did not cause subsequent similar practice with respect to the Russian companies.”. Ook om die reden is in de visie van Gazprom sprake van een summierlijk ondeugdelijke vordering.
4.27.
Deze stelling kan ook niet slagen. Daartoe geldt dat Slavutich gemotiveerd heeft aangevoerd dat vereenzelviging, hoewel het misschien niet vaak voorkomt, ook naar Russisch recht mogelijk is. Zij heeft daarbij expliciet verwezen naar recente voorbeelden van Russische zaken waarin de Russische rechter niet-Russische entiteiten heeft vereenzelvigd met en hoofdelijk aansprakelijk heeft gehouden voor schulden van groepsmaatschappijen. In reactie daarop heeft Gazprom volstaan met de verwijzing naar het
expert reportvan Kuzmin, waarin de door Slavutich genoemde voorbeelden niet zijn behandeld. Alleen al om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat naar Russisch recht de door Slavutich gepretendeerde vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt en daarom summierlijk ondeugdelijk is in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. Daar komt nog bij dat geenszins vaststaat dat naar Oekraïens internationaal privaatrecht het recht van de Russische Federatie van toepassing zal worden verklaard op de vordering van Slavutich op Gazprom. Of dat zo is kan gelet op het vorenstaande in het midden worden gelaten.
4.28.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de vordering van Slavutich tegen Gazprom in Oekraïne gerede kans van slagen heeft. In zoverre kan niet worden gezegd dat de door Slavutich gepretendeerde vordering summierlijk ondeugdelijk is.
4.29.
Of het door de Zaporizja rechtbank te wijzen vonnis in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd zal kunnen worden, zal, als het zover komt, ten gronde in een exequaturprocedure aan de orde komen. In het bestek van dit kort geding zal summier moeten worden getoetst of er gronden zijn die aan erkenning en tenuitvoerlegging van het in Zaporizja te wijzen vonnis in de weg staan. Indien dat aannemelijk is, kan dit immers leiden tot de conclusie dat de vordering van Slavutich summierlijk ondeugdelijk is. Artikel 7 van het Erkenningsverdrag bevat, limitatief opgesomde, gronden voor weigering van erkenning of tenuitvoerlegging van een vonnis door een staat. Gazprom beroept zich, naar de voorzieningenrechter begrijpt, op (in ieder geval) twee van de in artikel 7 van het Erkenningsverdrag genoemde weigeringsgronden. Van belang hierbij is dat een staat op grond van voornoemd artikel de erkenning of tenuitvoerlegging
kanweigeren, maar – zoals Slavutich terecht opmerkt – daartoe niet verplicht is.
4.30.
Gazprom stelt dat de procedures in Zaporizja niet voldoen aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Gazprom beroept zich hierbij op artikel 7 lid 1 aanhef en onder a van het Erkenningsverdrag, dat, voor zover relevant, bepaalt dat erkenning of tenuitvoerlegging kan worden geweigerd indien het stuk waarmee de procedure is ingeleid niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder is medegedeeld.
4.31.
Gazprom stelt in dit verband dat zij niet conform de verdragsverplichtingen van Oekraïne kan worden opgeroepen voor de procedure in Zaporizja en dat een in Zaporizja te wijzen vonnis ook niet volgens die verdragsverplichtingen kan worden betekend aan Gazprom. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan dit betoog. Los van het feit dat Gazprom haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd, heeft Slavutich voldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan Gazprom via verschillende wegen (een afschrift van) het procesinleidend stuk van de procedure in Zaporizja heeft toegestuurd. Slavutich heeft onweersproken aangevoerd dat zij dat via elektronische weg heeft gedaan alsook via de post aan de vestiging van Gazprom in Oezbekistan en aan het hoofdkantoor van Gazprom in Rusland. Slavutich heeft ook onweersproken aangevoerd dat zij de beslissing van de Zaporizja rechtbank van 27 mei 2024 op voornoemde plaatsen heeft laten bezorgen. Een en ander betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat Gazprom, conform de vereisten van het Erkenningsverdrag, tijdig op de hoogte was van de procedure in Zaporizja en voldoende tijd heeft gehad om in die procedure te verschijnen en verweer te voeren. Anders dan Gazprom meent, is voor dit kort geding niet van belang of dat ook geldt voor de andere Gazprom-entiteiten die samen met haar zijn gedagvaard in Zaporizja.
4.32.
Met haar beroep op schending van fundamentele procesrechten en onverenigbaarheid met de openbare orde doet Gazprom, zo begrijpt de voorzieningenrechter, een beroep op artikel 7 lid 1 aanhef en onder c van het Erkenningsverdrag.
4.33.
Gazprom stelt in dit verband dat zij geen advocaat kan vinden die haar in Oekraïne kan vertegenwoordigen. De uitkomst van de procedure in Zaporizja vormt daarmee een schending van de fundamentele procesrechten van Gazprom, aldus Gazprom. Ook hier geldt dat Gazprom haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Slavutich had dat wel op haar weg gelegen. Slavutich heeft ter zitting toegelicht dat zij bij drie hoog aangeschreven advocatenkantoren in Oekraïne heeft nagevraagd of zij door Gazprom zijn benaderd voor juridische bijstand en dat twee van hen schriftelijk hebben bevestigd dat zij niet door Gazprom zijn benaderd. Ook twee andere advocatenkantoren in Oekraïne zouden Slavutich desgevraagd hebben aangegeven dat zij Gazprom zonder problemen zouden bijstaan. Tegen deze achtergrond kan Gazprom niet worden gevolgd in haar stelling dat de procedure in Zaporizja in strijd is met de fundamentele procesrechten van Gazprom.
4.34.
Gazprom heeft haar stelling dat haar bestuurder, die de Russische nationaliteit heeft, niet vrij en veilig naar Zaporizja zou kunnen reizen, niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd en daarom gaat de voorzieningenrechter daar verder aan voorbij. Daar komt bij dat een zitting in de rechtbank van Zaporizja eventueel ook via een videoverbinding zal kunnen worden bijgewoond. Dat Gazprom de voorkeur heeft om fysiek aan een zitting deel te nemen, maakt niet dat, indien dit al niet mogelijk zou zijn, het proces in Zaporizja indruist tegen de fundamentele procesrechten van Gazprom.
4.35.
Gazprom stelt ook dat vanwege de vijandelijkheden tussen Rusland en Oekraïne de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechterlijke autoriteiten in Zaporizja niet kan worden gewaarborgd. Slavutich betwist dat en verwijst daarbij naar voorbeelden van zaken bij de Zaporizja rechtbank waarin schadevorderingen van Oekraïense eisers tegen de Russische Federatie zijn afgewezen. Gazprom heeft hier niets tegenin gebracht zodat de voorzieningenrechter van de juistheid van die voorbeelden uitgaat. Daarmee is er geen enkele aanwijzing dat de Zaporizja rechtbank het geschil tussen Slavutich niet onafhankelijk en onpartijdig zal beoordelen. Bovendien geldt als uitgangspunt van het Erkenningsverdrag dat Nederland in beginsel moet kunnen vertrouwen op een eerlijke rechtsbedeling in Oekraïne.
4.36.
Gazprom beroept zich er verder op dat erkenning of tenuitvoerlegging kennelijk onverenigbaar zouden zijn met de openbare orde van de aangezochte staat. Volgens Gazprom ontbreekt een (deugdelijke) motivering van het vonnis van 4 mei 2023 en zal daarmee ook een (deugdelijke) motivering van het daarop gebaseerde nog te wijzen vonnis in Zaporizja uitblijven. Gazprom heeft in dit verband gesteld dat Slavutich geen schade heeft geleden omdat haar eigendomsverlies volgens haar eigen stellingen maar tijdelijk zou zijn en zij nog steeds staat geregistreerd als eigenaar van de percelen. De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog omdat op grond van het vonnis van 4 mei 2023 voldoende aannemelijk is dat Slavutich feitelijk niet meer over haar percelen kan beschikken. Het is evident dat Slavutich daardoor schade lijdt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat het (verstek)vonnis van 4 mei 2023 een motiveringsgebrek bevat en kan niet worden vooruitgelopen op een mogelijk motiveringsgebrek in het in de Oekraïense procedure te wijzen vonnis, laat staan op een motiveringsgebrek dat erkenning of tenuitvoerlegging van dat vonnis onverenigbaar zouden doen zijn met de openbare orde in Nederland.
4.37.
Gazprom stelt voorts dat Slavutich in haar beslagverzoek niet heeft gesteld en/of aangetoond dat Gazprom naar het toepasselijke Russische recht aansprakelijk is voor de schulden van de Russische Federatie. Hiervoor is reeds overwogen dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat het Russische recht van toepassing is, maar ook niet dat Gazprom naar Russisch recht niet ook aansprakelijk gehouden kan worden. Een eventueel motiveringsgebrek in het beslagrekest op dit punt kan daarom nu niet leiden tot de conclusie dat erkenning van het in de Oekraïense procedure te wijzen vonnis in Nederland in strijd zou zijn met de openbare orde.
4.38.
Gazprom doet ook nog een beroep op het Investeringsverdrag. In de visie van Gazprom dient Nederland te voorkomen dat er onredelijke of discriminatoire maatregelen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Investeringsverdrag worden genomen jegens Gazprom.
4.39.
Voor zover Gazprom stelt dat Nederland op grond van het Investeringsverdrag ervoor moet waken dat geen conservatoire of executoriale maatregelen tegen haar worden genomen en dat, nu dat wel is gebeurd, Nederland voornoemd artikel heeft geschonden, valt dat niet zonder meer in te zien. Gazprom heeft niet concreet gesteld dat dergelijke maatregelen onredelijk of discriminatoir zijn of op welke (andere) wijze Nederland het Investeringsverdrag heeft geschonden. Daar komt bij dat de vraag of Nederland het Investeringsverdrag heeft geschonden, een vraag is die in een arbitrageprocedure tussen Nederland en Gazprom moet worden beantwoord (artikel 9 Investeringsverdrag) en niet in dit kort geding. Het kan er in dit stadium in ieder geval niet toe leiden dat erkenning van het in de Oekraïense procedure te wijzen vonnis in strijd moet worden geacht met de openbare orde in Nederland.
4.40.
Dat geldt eveneens voor de stelling van Gazprom dat erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van 4 mei 2023 en het nog te wijzen vonnis in Zaporizja het beginsel van staatsimmuniteit zou doorkruisen. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van Gazprom aldus dat de Russische Federatie immuniteit van jurisdictie toekomt. In het vonnis van 4 mei 2023, dat bij verstek is gewezen, is ambtshalve de staatsimmuniteit beoordeeld. Kort gezegd oordeelde de Zaporizja rechtbank dat zij in dit geval bevoegd was in de zaak tegen de Russische Federatie en dat immuniteit van jurisdictie niet aan de orde was. Ook in de zaak tegen Gazprom is het, voor zover dat ambtshalve gebeurt, aan de Oekraïense rechter om te beoordelen of sprake is van immuniteit van jurisdictie en op voorhand kan niet worden gezegd dat die beoordeling niet naar behoren zal plaatsvinden. Van belang is voorts dat de Russische Federatie geen medegedaagde is in die zaak, maar wellicht alleen als belanghebbende partij betrokken is, zoals Slavutich aanvoert. In die zin is het nog maar de vraag of het immuniteitsbeginsel een rol zal spelen in die procedure.
4.41.
De overige stellingen van Gazprom zijn ofwel niet te herleiden tot een in het Erkenningsverdrag vermelde weigeringsgrond ofwel tot een opheffingsgrond en kunnen daarom onbesproken blijven.
4.42.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is in zoverre niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door Slavutich gepretendeerde vordering gebleken.
Belangenafweging
4.43.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van Gazprom bij opheffing van het beslag is erin gelegen dat zij haar aandelen in Wintershall zo snel mogelijk wenst te verkopen. Volgens Gazprom staat het beslag aan verkoop in de weg en worden haar aandelen met de dag minder waard vanwege uitputting van de velden die Wintershall exploiteerde. Daartegenover staat het belang van Slavutich om voldoende zekerheid te hebben dat zij zich op Gazprom kan verhalen in het geval haar vordering in de hoofdzaak tegen Gazprom wordt toegewezen. Zoals reeds hiervoor is overwogen, valt bepaald niet uit te sluiten dat de vordering van Slavutich tegen Gazprom wordt toegewezen. Gazprom heeft weliswaar gesteld dat zij voldoende vermogen heeft om in voorkomend geval de vordering van Slavutich te voldoen, maar zij heeft geen vervangende zekerheid gesteld. Dat had dan wel op haar weg gelegen. Slavutich heeft op zitting aangegeven dat zij bereid is om het beslag op te heffen indien de verkoopopbrengst van de aandelen als zekerheid wordt aangeboden. Daar komt bij dat Slavutich bestrijdt dat de aandelen van Gazprom in Wintershall iedere dag dat zij niet worden verkocht in waarde afnemen, terwijl Gazprom die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Gegeven deze omstandigheden, waarin geenszins aannemelijk is dat het beslag eraan in de weg staat dat Gazprom een potentiële koper vindt voor haar aandelen en dat de uitgestelde verkoop een lagere verkoopopbrengst tot gevolg zal hebben, dient het belang van Slavutich bij het behoud van het beslag te prevaleren boven het belang van Gazprom bij opheffing daarvan.
Conclusie
4.44.
De slotsom van het voorgaande is dat het beslag niet van rechtswege is vervallen en evenmin onnodig is gebleken. Ook is aannemelijk dat het te wijzen vonnis in de Oekraïense procedure op grond van het Erkenningsverdrag in aanmerking komt voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland en is niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de door Slavutich gepretendeerde vordering gebleken. De belangenafweging valt ook uit in het nadeel van Gazprom. Voor opheffing van het beslag is in dit geval geen plaats. Nog daargelaten dat een dergelijk verzoek zelden of nooit toewijsbaar is, bestaat ook geen aanleiding voor oplegging van het gevorderde verbod om opnieuw beslag te leggen. De vorderingen van Gazprom worden afgewezen.
Proceskosten
4.45.
Gazprom is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Slavutich worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Gazprom in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Gazprom niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Gazprom € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024.
yd

Voetnoten

1.Slavutich treedt volgens de dagvaarding op in eigen naam maar voor rekening en risico van het Oekraïense
2.Human Rights Situation during the Russian Occupation of the Territory of Ukraine and its Aftermath, 24 February 2022 – 31 December 2023.
3.Hooggerechtshof Oekraïne, Kiev, 20 juli 2022, zaaknummer 910/4210/20.
4.“(…) In view of the foregoing, the Supreme Court agrees with the conclusions of the court of first instance that, if a legal entity actually performs the functions of a state body, i.e. is the alter ego ("second self') of such a state, then execution may be levied against property formally belonging to that legal entity for state debts (the court will ignore the format separation of the property of this legal entity from the property of the state). (…)”, Hooggerechtshof Oekraïne, Kiev, 20 juli 2022, zaaknummer 910/4210/20, r.o. 111.
5.Everest Estate LLC en anderen.
6.Hooggerechtshof Oekraïne, Kiev, 20 juli 2022, zaaknummer 910/4210/20, r.o. 120.