Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Royal [---] Family Brewers Holding N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[---] Family Brewers Spain S.L.,gevestigd te [vestigingsplaats] , Spanje,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/376770 / HA ZA 21-809)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de bij H-formulier van 21 mei 2024 door Cerbuco toegezonden productie, die Cerbuco bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
CORPORACIÓN ALIMENTARIA S.A. en, anderzijds, de Canadese onderneming CERBUCO BREWING INC.
acta iure imperii”) maakt onderdeel uit van het internationaal gewoonterecht, zo heeft het Internationaal Gerechtshof afgeleid uit onderzoek daarnaar van International Law Commission (IGH 3 februari 2012, ICJ Rep 2012 (Jurisdictional Immunities of the State (Germany v Italy; Greece Intervening), paragraaf 56):
par in parem non habet imperium. Dit adagium houdt in dat men geen gezag kan uitoefenen over zijn gelijke. De ene soevereine staat kan dus geen gezag of rechtsmacht uitoefenen over de andere soevereine staat.
Article 5
acta iure imperii’) door de Republiek Cuba. Een vreemde staat heeft immers uitsluitend voor dit handelen recht op immuniteit van jurisdictie. Indien sprake is van typisch publiek handelen waarvoor immuniteit bestaat, zal het hof onderzoeken of het internationaal gewoonterecht dan wel het Nederlandse recht verplicht om het recht op immuniteit van jurisdictie van de Republiek Cuba in deze procedure, waarbij de Republiek Cuba geen partij is, toe te passen.
acta iure imperii) waarvoor immuniteit bestaat, en handelingen die de staat in het rechtsverkeer heeft verricht op voet van gelijkheid met particulieren (
acta iure gestionis). Het onderscheid moet niet zozeer worden gezocht in het doel of motief van de handeling, maar vooral in de aard van de handeling (vgl. Hoge Raad 28 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0974). Het gaat erom of de handeling valt te kwalificeren als een op voet van gelijkheid met particulieren verrichte handeling en dus niet is op te vatten als een handeling die duidelijk het karakter van een overheidshandeling heeft ( [persoon C] onder nr. 2.5. in zijn conclusie voor Hoge Raad 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2371).
acta iure imperii) van de Republiek Cuba aan de Nederlandse rechter ter beoordeling wordt voorgelegd. Het hof ziet voor dit oordeel steun in de expertopinie van [persoon A] . Het is in de planeconomie van de Republiek Cuba de exclusieve taak van de overheid om buitenlandse investeerders door middel van Acuerdo’s toestemming te geven de markt te betreden en in dat kader aan die buitenlandse investeerders rechten zoals exclusiviteits- en voorkeursrechten te verlenen, en - wat in de door Cerbuco gewraakte Acuerdo no. 8557 het geval is - in te trekken. De Acuerdo’s zijn gegeven door (het Uitvoerend Comité van) de Raad van Ministers, een publiekrechtelijk orgaan. De exclusieve bevoegdheid van dit orgaan om de in de Acuerdo’s vervatte beslissingen te nemen is gebaseerd op de Cubaanse grondwet en de daarop gebaseerde wettelijke regelingen. De in de Acuerdo’s vervatte beslissingen kwalificeren gelet op die wettelijke grondslag en de bewoordingen ervan naar hun aard als eenzijdige gerichte publiekrechtelijke rechtshandelingen en dus als zuiver overheidshandelen. Uit de bewoordingen blijkt dat het gaat om interventies in de Cubaanse markt die (het Uitvoerend Comité van) de Raad van Ministers van Cuba exclusief eenzijdig kan verrichten en waarvoor uitsluitend gebruik kan worden gemaakt van publiekrechtelijke instrumenten. Noch de inhoud van de Acuerdo’s, noch de wettelijke grondslagen waarop de Acuerdo’s zijn gebaseerd, biedt enig aanknopingspunt voor het oordeel dat hier sprake is van een op voet van gelijkheid met particulieren verrichte handeling.
‘the agreement of wills of the members’. Uit de bewoordingen van de Acuerdo’s blijkt zonder meer dat het niet gaat om een privaatrechtelijke overeenkomst door de Cubaanse overheid met een private partij.
acta iure gestiones.Dat het voor Cerbuco vereist was om voor haar activiteiten in de Republiek Cuba een joint venture met de Cubaanse (staats)onderneming Coralsa aan te gaan, en dat zij in dat verband bepaalde privaatrechtelijke overeenkomsten met Coralsa is aangegaan waarvoor noodzakelijk is dat die handelingen op grond van de Acuerdo’s zijn toegestaan maakt dit niet anders. Het gaat in deze procedure immers niet om de overeenkomsten die Cerbuco met Coralsa is aangegaan, maar om de door de Republiek Cuba aan Cerbuco en Bucanero toegekende en later weer ingetrokken rechten (zie rov. 3.7.2. hiervoor).
enabling actdie is verbonden aan de privaatrechtelijke joint venture overeenkomst en leningovereenkomst en is om die reden sprake van
acta iure gestionis. Cerbuco miskent met deze redenering echter hetgeen hiervoor in rov. 3.7.5. is overwogen over de aard en inhoud van de Acuerdo’s. Hierbij komt dat het in deze procedure gaat om de door Cerbuco onrechtmatig geachte Acuerdo no. 8557 waarbij de Republiek Cuba de eerder aan Cerbuco en Bucanero toegekende rechten weer heeft ingetrokken (zie rov. 3.7.2. hiervoor), en niet om de begunstigende Acuerdo’s of de overeenkomsten die Cerbuco met Coralsa is aangegaan.
acta iure imperii) onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van Cerbuco zijn erop gericht dat [geïntimeerden] hun activiteiten in de Republiek Cuba staken. Dit blijkt uit de bewoordingen van de vorderingen van Cerbuco en is door haar tijdens de mondelinge behandeling bovendien bevestigd. Toewijzing van de vorderingen van Cerbuco zou betekenen dat de Acuerdo no. 8557 tot intrekking van het exclusiviteits- en voorkeursrecht van Cerbuco en Bucanero feitelijk geen effect heeft. Dan zou immers vaststaan dat [geïntimeerden] onrechtmatig handelen en aansprakelijk zijn jegens Cerbuco door hun activiteiten in de Republiek Cuba, en zou het hun worden verboden deze activiteiten te continueren. Met een dergelijke uitspraak zou de Nederlandse rechter de uitoefening door de Republiek Cuba van haar soevereine bevoegdheden op haar eigen grondgebied direct beïnvloeden en in feite gezag uitoefenen over de Republiek Cuba. Dit is in strijd met het aan het recht op immuniteit van jurisdictie ten grondslag liggende beginsel
par in parem non habet imperium: de ene soevereine staat kan geen gezag of rechtsmacht uitoefenen over de andere soevereine staat. Dit betekent dat in de onderhavige procedure het recht op immuniteit van jurisdictie van de Republiek Cuba in het geding is, ondanks het feit dat zij geen partij is in deze procedure.
direct impleading), en niet als de vreemde staat hierbij geen partij is (indirecte jurisdictie of
indirect impleading). Ook dan moet het recht op immuniteit van jurisdictie van die vreemde staat immers worden beschermd. Deze bescherming van het recht op immuniteit van jurisdictie van een staat kan alleen effectief worden geboden indien ook in gevallen van indirecte jurisdictie dit recht ambtshalve wordt beoordeeld en geëerbiedigd. Indien dit anders zou zijn, zou dat betekenen dat een partij het recht op immuniteit van jurisdictie van een vreemde staat kan omzeilen door de vreemde staat niet (mee) te dagvaarden, terwijl de vordering wel (mede) op het handelen van die staat is gericht en toewijzing ervan inbreuk maakt op de soevereiniteit van die staat. De positie van een in een procedure betrokken staat die in die procedure niet verschijnt, verschilt niet van de positie van een staat die niet zelf in een procedure wordt betrokken, indien de immuniteit van jurisdictie in het geding is.
act of state-doctrine.
acta iure imperii) van vreemde staten, verricht op het grondgebied van die vreemde staat, en moet hij dus in zijn materiële beoordeling van de zaak uitgaan van de rechtmatigheid van dit handelen. Algemeen wordt aangenomen dat deze doctrine in de Nederlandse rechtsorde niet geldt (vgl. [persoon C] in zijn conclusie voor Hoge Raad 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2103 onder verwijzing naar Hoge Raad 17 oktober 1969, ECLI:NL:HR:1969:ABS5108, NJ 190, 428). De Nederlandse rechter is vrij om vast te stellen welke rechtsgevolgen in Nederland moeten worden toegekend aan het handelen van een vreemde staat.
opinio iuris).
exequatur”, in: T. Ruys and N. Angelet,
The Cambridge Handbook of Immunities and International Law, Cambridge University Press 2019, p. 86).
International Law Commissionnaar de statenpraktijk en rechtsopvattingen (wetgeving, commentaren en rechtspraak). Engelse en Zuid-Afrikaanse rechters hebben erop gewezen dat het VN-Immuniteitsverdrag in algemene zin een gezaghebbende bron is van “
the current understanding of the limits of state immunity in civil cases” (House of Lords Jones v. Saudi Arabia [2006] UKHL 26, par. 26, High Court of South Africa, Eastern Cape Local Division, Port Elizabeth 15 juni 2017, [2017] ZAECPEHC 31 Cherry Blossom, par. 77). Dit is ook het oordeel van de Hoge Raad, zij het dat de Hoge Raad heeft onderkend dat niet iedere bepaling van het verdrag het internationaal gewoonterecht reflecteert (zie rov. 3.5.5. hiervoor).
Working Groupsde lijsten opgesteld van onderwerpen waarover nog geen overeenstemming bestond (Reports of Working Group established by Sixth Committee, 47th and 48th, Sessions (1992, 1993) A/C.6/471L.10 en
imperiumen
jurisdictio. Met
imperiumbedoelt Angelet de uitoefening van soevereiniteit en met
jurisdictiode oordelende functie van de rechterlijke macht. De conclusie van Angelet is (p. 93):
jurisdictionin isolation of
imperium. The relevant exercise of
imperiumcan take various forms. In occurs when the judgment sought disposes of the foreign State’s rights, e.g., in the case of a property dispute. It also occurs when the foreign state is deprived of the effective exercise of its rights or when that exercise is seriously undermined.”
The law of StateImmunity, Oxford University Press 2019, p. 307 e.v. en Grant (T.D. Grant, ‘Article 6’, in: R. O’Keefe, C.J. Tams en A. Tzanakopoulos,
The United Nations Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property: a commentary, Oxford University Press, p. 110) komen tot de conclusie dat niet ieder gevolg van de procedure voor de belangen van een vreemde staat maakt dat het recht op immuniteit van jurisdictie van die vreemde staat in het geding is. Dat de procedure gevolgen heeft voor de economische, politieke of sociale belangen van de vreemde staat is volgens hen niet voldoende, het moet gaan om een vorm van “
legal effect”.
Japanese Yearbook of International Law, vol. 53 (2010), p. 255 e.v.) beschrijft dat onder bijzondere omstandigheden de
de factogevolgen van een uitspraak van de Japanse rechter voor een vreemde staat die geen partij is bij de procedure, tot gevolg kunnen hebben dat sprake is van immuniteit van jurisdictie omdat de soevereiniteit van de vreemde staat in het geding is.
International & comparative Law Quarterly, 72(3), 2023).
opinio iuris), in die zin dat het recht op immuniteit van jurisdictie door nationale rechters moet worden toegepast, ook als de vreemde staat in de betreffende procedure geen partij is. Of de eigendommen, rechten, belangen of activiteiten van de vreemde staat zodanig worden geraakt dat de immuniteit van jurisdictie van die staat in het gedrang komt, is, zo blijkt uit de hiervoor genoemde rechtspraak en literatuur, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dit betekent dat toepassing van de regel van artikel 6 lid 2 VN-Immuniteitsverdrag niet steeds tot dezelfde uitkomst leidt. Dit maakt echter niet dat van een bestendige statenpraktijk waarin een dergelijke regel wordt toegepast geen sprake meer is.
- Griffierechten € 5.689,-
- Salaris advocaat € 10.716,- (3 punt(en) x tarief V)
- Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing