In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025, beoordeelt de enkelvoudige kamer twee beroepen van eiser tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft het plaatsingsbesluit van het COa van 4 mei 2025, waarbij eiser in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen is geplaatst. Het tweede beroep is gericht tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister is opgelegd. Eiser, geboren op een onbekende datum en van onbekende nationaliteit, heeft op 22 mei 2025 gronden van beroep ingediend, waarop het COa op 10 juni 2025 heeft gereageerd.
Tijdens de zitting op 13 juni 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister en het COa zich hebben laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de beroepen beoordeeld. Eiser betoogt dat hij niet het volledige dossier heeft ontvangen en dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom geen lichter middel is gekozen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn, omdat het COa op goede gronden heeft besloten tot plaatsing in de HTL, gezien het ernstige incident waarbij eiser betrokken was op 21 november 2024.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door het ontbreken van stukken in zijn belangen is geschaad en dat de wettelijke grondslag voor de maatregelen voldoende is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart de beroepen ongegrond. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het beroep tegen het plaatsingsbesluit, maar niet voor het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.