ECLI:NL:RBDHA:2025:12289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25/11214 en NL25.23274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee beroepen tegen besluiten van het COa en de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsing in de HTL

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025, beoordeelt de enkelvoudige kamer twee beroepen van eiser tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft het plaatsingsbesluit van het COa van 4 mei 2025, waarbij eiser in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen is geplaatst. Het tweede beroep is gericht tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister is opgelegd. Eiser, geboren op een onbekende datum en van onbekende nationaliteit, heeft op 22 mei 2025 gronden van beroep ingediend, waarop het COa op 10 juni 2025 heeft gereageerd.

Tijdens de zitting op 13 juni 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister en het COa zich hebben laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de beroepen beoordeeld. Eiser betoogt dat hij niet het volledige dossier heeft ontvangen en dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom geen lichter middel is gekozen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn, omdat het COa op goede gronden heeft besloten tot plaatsing in de HTL, gezien het ernstige incident waarbij eiser betrokken was op 21 november 2024.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door het ontbreken van stukken in zijn belangen is geschaad en dat de wettelijke grondslag voor de maatregelen voldoende is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart de beroepen ongegrond. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het beroep tegen het plaatsingsbesluit, maar niet voor het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/11214 en NL25.23274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep [1] van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 4 mei 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 4 mei 2025 in de HTL [2] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [3] Het tweede beroep [4] van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van 4 mei 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [5] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 22 mei 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op
10 juni 2025 gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt het volgende. Eiser is op 21 november 2024 betrokken geweest bij een ernstig incident op de COa-locatie Drachten. Tijdens een gesprek heeft eiser met zijn vuist op tafel geslagen en heeft hij geschreeuwd naar COa-medewerker I. Door het geschreeuw is COa-medewerker II te hulp geschoten. Vervolgens heeft eiser met beide voeten een harde trap in de buik van COa-medewerker I gegeven, waardoor deze medewerker achterover is gevallen en met zijn schouderblad tegen de punt van een tafel is terechtgekomen. Na deze actie is eiser door COa-medewerker II op de grond gehouden. Eiser heeft hem daarbij met volle kracht een knie in de ribben gegeven.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser betoogt allereerst dat het dossier geen GZA [6] -akkoord bevat. Hierdoor is het niet mogelijk om te beoordelen of in het medisch advies rekening is gehouden met alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiser. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023. [7]
Verder voert eiser aan dat hij niet het volledige dossier heeft ontvangen. Daarom is het voor hem niet inzichtelijk op basis waarvan hij in de HTL is geplaatst.
Ook betoogt eiser dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom in onderhavige procedure niet is gekozen voor een lichter middel. De standaardoverweging dat een lagere maatregel niet in verhouding zou staan tot de ernst van het incident, acht eiser daartoe onvoldoende. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024. [8]
Tot slot voert eiser aan dat zowel het plaatsingsbesluit als de maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw onvoldoende wettelijk basis hebben. Verwezen wordt naar een artikel van A&MR en naar de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 19 april 2023. [9]
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank constateert dat GZA voorafgaande aan de eerder aan eiser opgelegde HTL-maatregel van 23 november 2024 akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL. Nu eiser in onderhavige procedure geen (gewijzigde) medische omstandigheden heeft aangevoerd die plaatsing in de HTL in de weg zouden staan, kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een verwijzing naar het GZA-akkoord van 21 november 2024 voor de nieuwe plaatsing. De door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser in die zaak te kampen had met diverse en complexe medische en psychiatrische problemen en het GZA twijfels had geuit over de plaatsing in de HTL. Daarvan is in onderhavige procedure niet gebleken.
6. De rechtbank is van oordeel dat, indien eiser van mening was een onvolledig dossier te hebben ontvangen, het op zijn weg had gelegen om de rechtbank te verzoeken om toezending van eventuele ontbrekende stukken. De rechtbank stelt vast dat eiser dat niet heeft gedaan. Eiser heeft ook niet toegelicht welke stukken er dan zouden ontbreken of hoe hij door het ontbreken van die stukken in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Verder oordeelt de rechtbank dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. Zoals reeds uiteengezet in rechtsoverweging 3. volgt uit de verslaglegging van het COa, die door eiser niet is betwist, dat eiser op 21 november 2024 zich verbaal en fysiek heeft misdragen tegen COa-medewerkers. Op basis van de door het COa geschetste gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het COa het incident, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Ook blijkt uit het dossier dat eiser op 21 november 2024 weldegelijk de mogelijkheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven op het door het COa geconstateerde incident.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser al eerder een time-out en meerdere ROV-maatregelen opgelegd heeft gekregen en dat daarnaast vele malen gesprekken met hem hebben plaatsgevonden. Gelet op het incident en het onveranderde gedrag van eiser, zoals ook toegelicht in het plaatsingsbesluit, heeft het COa daarom terecht geen lichter middel aan eiser opgelegd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024 gaat niet op, omdat het hier geen gelijke gevallen betreft. In die uitspraak betrof het een vreemdeling die al twee jaar in de opvang van het COa verbleef en nooit incidenten van enige betekenis had veroorzaakt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het betoog van eiser dat HTL-plaatsing een onvoldoende wettelijke grondslag heeft, volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [10] van
11 september 2024 [11] en tal van uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen doel treffen. Hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel of die uitspraak ingaat, betekent dit zeker niet dat dit had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
10. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 25/11214.
2.Handhaving- en Toezichtlocatie.
3.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
4.NL25.23274.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.GezondheidsZorg Asielzoekers.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.