3.1.Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat in de periode tussen 26 november 2024 en 29 november 2024 een reeks ernstige incidenten heeft plaatsgevonden op de opvanglocatie in Groningen aan de Europaweg. Deze incidenten omvatten bedreigingen en vermoedelijke diefstal van persoonlijke eigendommen van een AMV,aldus de weergave van het COa.
4. Eiser betoogt dat hij in de HTL is geplaatst vanwege gedragingen die een zeer grote impact hebben gehad. Uit het dossier blijkt echter niet dat zijn gedragingen letsel, ernstige psychische schade of andere zware gevolgen hebben veroorzaakt. Zowel in het plaatsingsbesluit als in de vrijheidsbeperkende maatregel is niet gemotiveerd waarom de incidenten als incidenten met zeer grote impact worden aangemerkt. Dit maakt beide besluiten ondeugdelijk en onrechtmatig.
Verder voert eiser aan dat het COa stelt dat gedragsverandering een doelstelling is van de HTL-plaatsing, maar motiveert niet waarom plaatsing na de periode tussen 26 november 2024 en 29 november 2024 nog noodzakelijk is. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 december 2024.Het COa heeft nagelaten te onderzoeken of eisers gedrag sindsdien is verbeterd of dat herhaling aannemelijk is. Daarom zijn het plaatsingsbesluit en de maatregel onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Eiser betoogt verder dat het dossier geen GZA-akkoord bevat en dat het ontbreken hiervan onmiddellijke vrijlating rechtvaardigt en aanleiding geeft voor een schadevergoeding. Het ontbreken van GZA-stukken maakt het voor eiser onmogelijk te beoordelen of het medisch advies zijn relevante persoonlijke omstandigheden heeft meegewogen. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023.
Verder voert eiser aan dat het COa niet heeft gemotiveerd waarom een minder ingrijpend middel dan HTL-plaatsing niet volstaat. Dit geldt in het bijzonder nu de incidenten dateren van ongeveer een half jaar geleden. Daarnaast is niet onderbouwd waarom herhaling van soortgelijke incidenten aannemelijk is.
Tot slot betoogt eiser dat zowel de HTL-maatregel als de maatregel van artikel 56 van de Vw onvoldoende wettelijke basis hebben. Verwezen wordt naar een artikel van A&MR en naar de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 19 april 2023.
5. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 januari 2025volgt dat eiser de incidenten die aan het plaatsingsbesluit ten grondslag liggen niet heeft bestreden en dat het COa de incidenten terecht heeft gekwalificeerd als incidenten met een zeer grote impact. In onderhavige procedure heeft eiser geen aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. De rechtbank acht het tijdsverloop ten aanzien van de incidenten onvoldoende om deze in onderhavige zaak niet meer aan eiser te kunnen tegenwerpen. Eiser heeft al twee keer eerder de HTL verlaten, waardoor het voor het COa onmogelijk is geweest om gedragsverandering bij eiser vast te stellen en te concluderen dat er geen zorgen meer zijn met betrekking tot de veiligheid bij plaatsing van eiser op een reguliere opvanglocatie. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een daadwerkelijke gedragsverandering.
6. De rechtbank constateert dat GZA voorafgaande aan de eerder aan eiser opgelegde HTL-maatregel van 3 december 2024 akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL. Nu eiser in onderhavige procedure geen (gewijzigde) medische omstandigheden heeft aangevoerd die plaatsing in de HTL in de weg zouden staan, kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een verwijzing naar het GZA-akkoord van 30 november 2024 voor de nieuwe plaatsing. De door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser te kampen had met diverse en complexe medische en psychiatrische problemen, en GZA twijfels had geuit over de plaatsing in de HTL. Daarvan is in onderhavige procedure niet gebleken.
7. De rechtbank is van oordeel dat in het plaatsingsbesluit duidelijk staat beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het AZC. Het COa heeft terecht overwogen dat al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar klaarblijkelijk zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat, om verdere escalaties te voorkomen en de veiligheid van zowel eiser als de omgeving te waarborgen, HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is om zo het gedrag van eiser te monitoren en bij te sturen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdelingvan 11 september 2024en tal van uitspraken van deze rechtbank en deze zittingsplaats. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen doel treffen. Hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel of die uitspraak ingaat, betekent dit zeker niet dat dit had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
10. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.