ECLI:NL:RBDHA:2025:12288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25/11638 en NL25.24347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een Syrische asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na meerdere incidenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025, beoordeelt de rechtbank twee beroepen van een Syrische asielzoeker tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen, terwijl het tweede beroep gericht is tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die aan de eiser is opgelegd. De rechtbank constateert dat de eiser, die sinds 30 september 2023 in de opvang van het COa verblijft, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder fysiek geweld en het overtreden van huisregels. Ondanks eerdere waarschuwingen en maatregelen heeft de eiser geen gedragsverandering laten zien.

De rechtbank oordeelt dat de besluiten van het COa en de minister om de eiser in de HTL te plaatsen en de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, rechtmatig zijn. De rechtbank stelt vast dat de incidenten die aan de plaatsing ten grondslag liggen, als incidenten met een zeer grote impact zijn gekwalificeerd en dat de eiser deze niet heeft bestreden. De rechtbank wijst erop dat het COa terecht heeft gekozen voor de HTL-plaatsing om verdere escalaties te voorkomen en de veiligheid te waarborgen. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/11638 en NL25.24347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep [1] van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 15 mei 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 15 mei 2025 in een HTL [2] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [3] Het tweede beroep [4] van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van 15 mei 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [5] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 30 mei 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op
4 juni 2025 gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Eiser verblijft sinds 30 september 2023 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Zo heeft eiser zich schuldig gemaakt aan incidenten, waaronder meer dan tien keer fysiek geweld. Daarnaast heeft hij herhaaldelijk verzuimd te voldoen aan de meldplicht en heeft hij meerdere malen de huisregels overtreden. Het COa heeft, in het licht van deze gebeurtenissen, verschillende acties ondernomen om tot een positieve gedragsverandering bij eiser te komen. Zo heeft eiser zes schriftelijke waarschuwingen ontvangen, twee leermaatregelen ondergaan en zijn meerdere correctiegesprekken met hem gevoerd. Daarnaast zijn er verschillende ROV-maatregelen opgelegd, evenals een eerdere HTL-maatregel.
3.1.
Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat in de periode tussen 26 november 2024 en 29 november 2024 een reeks ernstige incidenten heeft plaatsgevonden op de opvanglocatie in Groningen aan de Europaweg. Deze incidenten omvatten bedreigingen en vermoedelijke diefstal van persoonlijke eigendommen van een AMV, [6] aldus de weergave van het COa.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser betoogt dat hij in de HTL is geplaatst vanwege gedragingen die een zeer grote impact hebben gehad. Uit het dossier blijkt echter niet dat zijn gedragingen letsel, ernstige psychische schade of andere zware gevolgen hebben veroorzaakt. Zowel in het plaatsingsbesluit als in de vrijheidsbeperkende maatregel is niet gemotiveerd waarom de incidenten als incidenten met zeer grote impact worden aangemerkt. Dit maakt beide besluiten ondeugdelijk en onrechtmatig.
Verder voert eiser aan dat het COa stelt dat gedragsverandering een doelstelling is van de HTL-plaatsing, maar motiveert niet waarom plaatsing na de periode tussen 26 november 2024 en 29 november 2024 nog noodzakelijk is. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 december 2024. [7] Het COa heeft nagelaten te onderzoeken of eisers gedrag sindsdien is verbeterd of dat herhaling aannemelijk is. Daarom zijn het plaatsingsbesluit en de maatregel onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Eiser betoogt verder dat het dossier geen GZA [8] -akkoord bevat en dat het ontbreken hiervan onmiddellijke vrijlating rechtvaardigt en aanleiding geeft voor een schadevergoeding. Het ontbreken van GZA-stukken maakt het voor eiser onmogelijk te beoordelen of het medisch advies zijn relevante persoonlijke omstandigheden heeft meegewogen. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023. [9]
Verder voert eiser aan dat het COa niet heeft gemotiveerd waarom een minder ingrijpend middel dan HTL-plaatsing niet volstaat. Dit geldt in het bijzonder nu de incidenten dateren van ongeveer een half jaar geleden. Daarnaast is niet onderbouwd waarom herhaling van soortgelijke incidenten aannemelijk is.
Tot slot betoogt eiser dat zowel de HTL-maatregel als de maatregel van artikel 56 van de Vw onvoldoende wettelijke basis hebben. Verwezen wordt naar een artikel van A&MR en naar de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 19 april 2023. [10]
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 januari 2025 [11] volgt dat eiser de incidenten die aan het plaatsingsbesluit ten grondslag liggen niet heeft bestreden en dat het COa de incidenten terecht heeft gekwalificeerd als incidenten met een zeer grote impact. In onderhavige procedure heeft eiser geen aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. De rechtbank acht het tijdsverloop ten aanzien van de incidenten onvoldoende om deze in onderhavige zaak niet meer aan eiser te kunnen tegenwerpen. Eiser heeft al twee keer eerder de HTL verlaten, waardoor het voor het COa onmogelijk is geweest om gedragsverandering bij eiser vast te stellen en te concluderen dat er geen zorgen meer zijn met betrekking tot de veiligheid bij plaatsing van eiser op een reguliere opvanglocatie. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een daadwerkelijke gedragsverandering.
6. De rechtbank constateert dat GZA voorafgaande aan de eerder aan eiser opgelegde HTL-maatregel van 3 december 2024 akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL. Nu eiser in onderhavige procedure geen (gewijzigde) medische omstandigheden heeft aangevoerd die plaatsing in de HTL in de weg zouden staan, kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een verwijzing naar het GZA-akkoord van 30 november 2024 voor de nieuwe plaatsing. De door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser te kampen had met diverse en complexe medische en psychiatrische problemen, en GZA twijfels had geuit over de plaatsing in de HTL. Daarvan is in onderhavige procedure niet gebleken.
7. De rechtbank is van oordeel dat in het plaatsingsbesluit duidelijk staat beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het AZC. Het COa heeft terecht overwogen dat al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar klaarblijkelijk zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat, om verdere escalaties te voorkomen en de veiligheid van zowel eiser als de omgeving te waarborgen, HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is om zo het gedrag van eiser te monitoren en bij te sturen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [12] van 11 september 2024 [13] en tal van uitspraken van deze rechtbank en deze zittingsplaats. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van eiser naar het artikel van mr. F.W. Verbaas in de A&MR en de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geen doel treffen. Hoewel de Afdeling in haar uitspraak niet expliciet op het artikel of die uitspraak ingaat, betekent dit zeker niet dat dit had kunnen leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet verder in de genoemde bijdrage en het overige wat door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan het oordeel van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
10. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 25/11638.
2.Handhaving- en Toezichtlocatie.
3.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
4.NL25.24347.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
8.GezondheidsZorg Asielzoekers.
12.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.