ECLI:NL:RBDHA:2025:1217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder het Dublin-systeem met betrekking tot Bulgarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend op 1 november 2024. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het feit dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet in staat is om hem adequate opvang te bieden, maar de rechtbank oordeelt dat de zorgen die eiser heeft niet voldoende zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Bulgarije in het algemeen aan zijn verplichtingen voldoet.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2997 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 1 november 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, [2] omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 26 augustus 2024 in Bulgarije een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 16 december 2024 een terugnameverzoek gestuurd naar de autoriteiten van Bulgarije. De autoriteiten van Bulgarije zijn op 19 december 2024 akkoord gegaan met het terugnameverzoek.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Uit het rapport van AIDA over Bulgarije van 2023 blijkt dat eiser bij overdracht naar Bulgarije geen opvang krijgt, daartegen geen effectief rechtsmiddel kan aanwenden en daardoor een reëel risico loopt om buiten zijn eigen wil en keuzes terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 23 december 2024 en 9 januari 2025. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, nu in het bestreden besluit is vermeld dat eiser op of omstreeks 10 januari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd kenbaar gemaakt per e-mail contact te hebben met eiser en dat eiser in de opvang verblijft in [plaats] . Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank procesbelang. Het beroep is ontvankelijk.
5. Het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dit betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat de behandeling van eiser in Bulgarije in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, [5] het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. [6] Eiser is er niet in geslaagd om het vermoeden dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen tegenover hem zal nakomen te weerleggen.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om in een onmenselijke of vernederende situatie in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM terecht te komen als gevolg van een fundamentele structurele systeemfout in de asielprocedure of opvangvoorzieningen aldaar. Daarbij is terecht van belang geacht dat uit recente rechtspraak van de Afdeling [7] volgt dat in zijn algemeenheid ten opzichte van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 23 mei 2024, [8] 3 juni 2024, [9] 27 juni 2024, [10] 19 augustus 2024 [11] en 29 oktober 2024. [12] In deze uitspraken zijn de zorgen over de toegang tot en de situatie in de opvangcentra en de toegang tot rechtsbijstand betrokken. In de uitspraak van 27 juni 2024 heeft de Afdeling uitdrukkelijk het door eiser genoemde het AIDA-rapport over 2023 bij haar beoordeling heeft betrokken en hierover heeft geoordeeld dat dit niet tot de conclusie leidt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Bulgarije. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat zittingsplaats Rotterdam in haar tussenuitspraak van 23 december 2024 en de einduitspraak van 9 januari 2025 het rapport van AIDA anders waardeert dan de Afdeling is daartoe onvoldoende.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU nr. 604/2014).
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.