In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 24 juni 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige behandeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van dit vereiste kan worden vrijgesteld. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven, met name of het mvv-vereiste in strijd is met het Turks associatierecht en of de minister eiser in de bezwaarprocedure had moeten horen.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Het mvv-vereiste is niet in strijd met het Turks associatierecht, en de rechtbank legt uit dat er geen dwingende redenen van algemeen belang zijn om het mvv-vereiste buiten toepassing te laten. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan haar eerdere uitspraken over het mvv-vereiste. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister eiser niet in de bezwaarprocedure hoefde te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.