ECLI:NL:RBDHA:2025:11100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
NL24.49209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en mvv-vereiste in het kader van Turks associatierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 24 juni 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige behandeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van dit vereiste kan worden vrijgesteld. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven, met name of het mvv-vereiste in strijd is met het Turks associatierecht en of de minister eiser in de bezwaarprocedure had moeten horen.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Het mvv-vereiste is niet in strijd met het Turks associatierecht, en de rechtbank legt uit dat er geen dwingende redenen van algemeen belang zijn om het mvv-vereiste buiten toepassing te laten. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan haar eerdere uitspraken over het mvv-vereiste. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister eiser niet in de bezwaarprocedure hoefde te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet van dat vereiste kan worden vrijgesteld. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven, omdat het mvv-vereiste niet in strijd is met het Turks associatierecht en de minister eiser in de bezwaarprocedure niet had moeten horen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf overweging 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of het mvv-vereiste in strijd is met het Turks associatierecht en of de minister eiser in de bezwaarprocedure had moeten horen. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. De minister heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 4 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het mvv-vereiste in strijd met het Turks associatierecht?
3. Eiser voert in de kern aan dat het mvv-vereiste dat aan hem is tegengeworpen in strijd is met het Turks associatierecht. Volgens eiser moet er een dwingende reden van algemeen belang zijn om het mvv-vereiste in te voeren, en is daarvan niet gebleken. Het mvv-vereiste is niet gerechtvaardigd, omdat er weinig bewijs is dat Turkse zelfstandigen in Nederland een substantieel risico vormen voor onrechtmatig verblijf of mislukte integratie. Verder is het mvv-vereiste volgens eiser niet evenredig om de gestelde doelen te bereiken, is het mvv-vereiste niet proportioneel en vormt het mvv-vereiste een indirecte discriminatie jegens Turkse zelfstandigen. Tot slot wijst eiser erop dat de zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van deze rechtbank heeft geoordeeld dat het mvv-vereiste buiten toepassing zou moeten worden gelaten en in strijd is met het Turks associatierecht.
3.1.
Dit betoog slaagt niet. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 1 november 2024 en 9 april 2025 geoordeeld dat het mvv-vereiste niet in strijd is met het Turks associatierecht. Daarbij is de rechtbank ingegaan op de vraag of de invoering van het mvv-vereiste gerechtvaardigd is, of sprake is van een dwingende reden van algemeen belang en of de invoering van het mvv-vereiste geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de invoering van het mvv-vereiste niet in strijd is met het discriminatieverbod. [2] In wat eiser heeft aangevoerd en in het feit dat de zittingsplaats
’s-Hertogenbosch van deze rechtbank hierover een ander oordeel heeft gegeven, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen dan in haar uitspraken van 1 november 2024 en 9 april 2025.
Had de minister eiseres in de bezwaarprocedure moeten horen?
4. Eiser betoogt verder dat de minister haar in de bezwaarprocedure had moeten horen. Het uitgangspunt is volgens eiser dat hij in bezwaar wordt gehoord, zeker in zaken waarin de minister beslisruimte heeft en de beslissing afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. [3] De minister heeft niet onderbouwd waarom hij van het horen van eiser heeft afgezien. Bovendien had eiser tijdens een hoorzitting kunnen toelichten op basis waarvan hij zijn aanvraag heeft ingediend en over welke stukken hij wel en niet beschikt. [4]
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister moet de indiener van een bezwaarschrift horen, tenzij het bezwaar kennelijk ongegrond is. [5] Dat is het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat wat in bezwaar is aangevoerd niet kan leiden tot een ander besluit. [6] De minister heeft de aanvraag van eiser in eerste instantie afgewezen, omdat eiser niet in het bezit was van een mvv en niet van het mvv-vereiste kon worden vrijgesteld. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift uitsluitend bezwaargronden van juridische aard aangevoerd over de verenigbaarheid van het mvv-vereiste met het Turks associatierecht. Daarover had de rechtbank op het moment van het bestreden besluit – gelet op wat onder 3.1 is overwogen – al een oordeel over gegeven. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij van het horen in bezwaar mocht afzien. De enkele omstandigheid dat de minister dat summier heeft gemotiveerd doet daar niet aan af, omdat er geen verplichting bestaat om dit meer uitgebreid te motiveren. De situatie van eiser wijkt af van de situatie die aan de orde was in de door eiser aangehaalde uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van deze rechtbank, omdat de discussie in bezwaar daar (mede) ging over de stukken die aan de aanvraag ten grondslag lagen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5861; Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18071.
3.Eiser wijst op ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 4.
4.Eiser wijst ook nog op Rb. Den Haag (zp Haarlem) 7 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4114.
5.Dat volgt uit de artikelen 7:2 en 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 4.