Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een Turkse onderdaan, eiser, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige had ingediend. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser betoogde dat het mvv-vereiste in strijd was met het Turkse associatierecht en dat het discriminerend was om dit vereiste alleen aan Turkse onderdanen op te leggen, terwijl vreemdelingen van andere nationaliteiten, zoals Amerikanen en Canadezen, hiervan vrijgesteld zijn. De rechtbank had eerder op 1 november 2024 in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat het mvv-vereiste niet in strijd is met het Turks associatierecht. Eiser was het hier niet mee eens en heeft zijn bezwaren in beroep toegelicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie de afwijzing van de aanvraag terecht had gehandhaafd. De rechtbank concludeerde dat het mvv-vereiste een legitieme maatregel is voor het effectief beheer van migratiestromen en dat er geen sprake is van discriminatie. Eiser kreeg geen gelijk en de rechtbank wees de kosten van de procedure af.