ECLI:NL:RBDHA:2023:4114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
NL22.3939 en NL22.3942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige zonder hoorplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van arbeid als zelfstandige. De eiser, een Turkse nationaliteit houder en langdurig ingezetene van Italië, had zijn aanvraag ingediend omdat hij een onderneming was gestart in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet had aangetoond duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet gehoord hoefde te worden voordat het besluit op bezwaar werd genomen. Eiser had expliciet verzocht om te worden gehoord, en de rechtbank vond dat de afwezigheid van een hoorzitting in dit geval niet gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de in beroep ingediende stukken meegenomen moeten worden. De rechtbank stelde een termijn van zestien weken voor het nemen van dit nieuwe besluit. Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond was verklaard. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.3939 (beroep)
NL22.3942 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F. Franca).

Procesverloop

In het besluit van 29 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van arbeid als zelfstandige afgewezen.
In het besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 25 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig [naam 1] , beheerder van de administratie van de gestelde onderneming van eiser.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [datum] en heeft de Turkse nationaliteit. Hij is langdurig ingezetene van Italië en wil in Nederland arbeid als zelfstandige verrichten. Eiser heeft op 9 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, omdat hij zijn eigen onderneming is gestart in [plaats] . Hij heeft bij de aanvraag de volgende stukken overgelegd:
- een aanvraagformulier van 3 juni 2021;
- een arbeidsovereenkomst van 1 juni 2021 tussen eiser als werknemer en [bedrijf 4] als werkgever;
- een kopie paspoort en een kopie verblijfsvergunning;
- twee Italiaanse stukken;
- een overschrijving van 7 juni 2021 van de zakelijke rekening ' [omschrijving] ';
- een overschrijving van 14 mei 2021 van de privé rekening van de medevennoot [naam 2] ;
- een ondernemingsplan [bedrijf 5] (niet ondertekend, niet van datum voorzien);
- een uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel van 31 mei 2021 van [bedrijf 5] ;
- een akte van oprichting [bedrijf 5] van 27 mei 2021.
1.1
In bezwaar heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een begeleidende brief van de heer [naam 3] van [omschrijving] ;
- Facturen aan [omschrijving] 20210001, 20210003 en 20210007;
- Factuur aan [bedrijf 6] 20210008;
- Factuur aan [bedrijf 7] 20210005;
- Facturen aan [bedrijf 8] 20210002, 20210004 en 20210006;
- Bankafschriften waarin tussen 27 juli 2021 en 18 oktober 2021 viermaal geld aan eisers privérekening wordt overgemaakt vanaf [bedrijf 5] .
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag en, nadien, het bezwaar ongegrond verklaard omdat eiser niet heeft aangetoond als zelfstandige duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Het ondernemingsplan is summier, in algemene bewoordingen opgesteld en onvolledig. Daarnaast is niet gebleken dat het financiële gedeelte is opgesteld door een extern financieel deskundige. Verweerder heeft ook vraagtekens bij eisers financiële inbreng in de onderneming en bij de stukken voorafgaand aan eisers toetreding. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een gezagsrelatie en dat hij een ondernemingsrisico loopt. Verder heeft hij zijn vakinhoudelijke expertise niet met stukken aangetoond, aldus verweerder.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser niet hoefde te worden gehoord voordat een besluit op bezwaar genomen kon worden. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige ten onrechte afgewezen zonder te horen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel komt.
3.1
In de recente uitspraak van 6 juli 2022 [1] heeft de Afdeling [2] uiteengezet hoe de rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft afgezien van het horen in bezwaar. De Afdeling benadrukt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord, en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt.
3.2
In de situatie waarin een vreemdeling nalaat zijn bezwaar te motiveren en in de situatie waarin een vreemdeling in zijn bezwaarschrift alleen maar een herhaling van zetten geeft, is evident dat het in bezwaar aangevoerde het primaire besluit redelijkerwijs niet anders kan maken. In die situaties kan redelijkerwijs het bezwaar als kennelijk ongegrond worden afgewezen zonder te horen. In die gevallen is horen zodat de vreemdeling eventueel alsnog nieuwe gezichtspunten naar voren kan brengen, namelijk onvoldoende grond hiervoor. Maar verweerder kan blijkens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 in andere zaken die kennelijk ongegrond kunnen worden geacht niet altijd afzien van horen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in situaties waarbij nog niet alle relevante stukken over zijn gelegd of als er onduidelijkheid over de relevante feiten bestaat. Een gehoor kan verder het draagvlak voor een besluit vergroten en eiser in staat stellen zijn visie op de zaak te geven, en bijvoorbeeld een toelichting geven op de mee te wegen belangen. Dit kan ook het geval zijn als het feitencomplex volgens verweerder wel compleet is. De vraag of de staatssecretaris in dit soort situaties van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In 5.2 van die uitspraak heeft de Afdeling een aantal relevante omstandigheden genoemd. Bij twijfel moet de vreemdeling worden gehoord. Gelet op de wezenlijke verschillen tussen de bezwaar- en beroepsfase, betekent het enkele feit dat een vreemdeling in beroep alsnog een toelichting heeft kunnen geven op zijn situatie niet automatisch dat diegene niet in zijn of haar belangen is geschaad. De rechtbank toetst of verweerder voldoende aandacht heeft gehad voor de omstandigheden van het geval en of verweerder moet worden opgedragen de vreemdeling alsnog te horen.
3.3
Verweerder heeft in dit geval afgezien van horen omdat eiser onvoldoende inspanning heeft verricht om verweerder te voorzien van de gevraagde stukken om de aanvraag te kunnen beoordelen. Verweerder meent dat nu eiser in de periode van stilzwijgend uitstel van het indienen van nadere stukken niets heeft ingediend, het besluit standhoudt. Eiser wist welke stukken moesten worden ingediend. Eiser heeft niet alsnog aangetoond zelfstandig over voldoende middelen van bestaan te beschikken, een ondernemingsrisico te lopen, gezag te hebben over werknemers en/of daadwerkelijke inbreng te hebben in de onderneming. Nu eiser niet de essentiële informatie heeft verschaft die nodig is in het kader van de beoordeling van de aanvraag van eiser, is verweerder van mening dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond is en dat hij daarom niet hoefde te worden gehoord.
3.4
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom is afgezien van het horen van eiser. Dat uit de beoordeling direct blijkt dat het bezwaar ongegrond is, is onvoldoende. Ter zitting heeft verweerder er op gewezen dat eiser voldoende ruimte is gegeven om inspanning te tonen om de vereiste stukken te overleggen, maar dat eiser zelfs na uitstel van de termijn met zes weken niet heeft gereageerd en geen stukken heeft ingediend. Verweerder heeft hier echter naar het oordeel van de rechtbank niet bij betrokken dat verweerder dit uitstel om nadere stukken in te dienen stilzwijgend heeft verleend. Eiser heeft bij de gronden van bezwaar gevraagd om, vanwege onder meer de complexiteit van het aanvullen van het ondernemingsplan en de financiële prognose, een aanvullende termijn van zes weken om alsnog stukken in te brengen. Hierop heeft verweerder niet gereageerd. Dat verweerder daaropvolgend geen nadere stukken heeft ontvangen is op zich nog niet voldoende om van horen af te zien. Daarbij weegt mee dat eiser expliciet heeft verzocht om te worden gehoord. Eiser had in de gelegenheid gesteld moeten worden om zijn (ondernemings-)belang naar voren te brengen. Daarnaast had een gehoor uitkomst kunnen bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen. Ook kon eiser een toelichting geven naar aanleiding van de onduidelijkheden die verweerder in de stukken zag, zoals bijvoorbeeld over de twijfels die verweerder had over eisers zelfstandigheid ten gevolge van de overgelegde arbeidsovereenkomst en over de vraag of eiser ondernemingsrisico liep in combinatie met de overgelegde geldleningsovereenkomst. Dit alles had aanleiding voor verweerder moeten zijn om eiser voor een hoorzitting uit te nodigen.
3.5
De conclusie is dat verweerder in het licht van al deze omstandigheden en het door de Afdeling geschetste kader niet in alle redelijkheid af heeft kunnen zien van het horen van eiser. Een hoorzitting had meer duidelijkheid kunnen geven over de discrepanties in de overgelegde stukken, ontbrekende stukken en het ondernemingsbelang van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet uitgesloten dat deze omstandigheden in het voordeel van eiser kunnen meewegen in de besluitvorming.
4. De rechtbank concludeert verder dat verweerder de door eiser nadien, in beroep, ingebrachte stukken moet meenemen bij de nieuwe beoordeling. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 februari 2015 [3] , weliswaar overwogen dat het aan eiser is om zijn aanvraag met de nodige stukken te onderbouwen en aannemelijk te maken dat hij aan het vereiste van een levensvatbare onderneming met een wezenlijk Nederlands belang voldoet, en dat het aan eiser is om de stukken waarvan bekend is dat deze relevant zijn voor de beoordeling in de aanvraagfase, doch uiterlijk in de bezwaarfase te overleggen. De in de onderhavige beroepsprocedure ingebrachte stukken moet verweerder echter ook meenemen. Verweerder dient immers naar aanleiding van de onderhavige beroepsprocedure de afwijzing van de aanvraag opnieuw te heroverwegen. Verder geldt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022 [4] , dat eiser de nadere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn al bij de aanvraag en in bezwaar ingenomen stellingen. Deze houden in dat hij – van meet af aan en nog steeds – vanwege zijn activiteiten in verband met zijn deelname in [bedrijf 5] en het door eiser uitgevoerde catering- en schoonmaakbedrijf arbeid als zelfstandige verricht en aan het middelenvereiste voldoet. Verweerder zal die stukken moeten meenemen in de nieuwe beoordeling voor zover die zien op die (rechts)feiten tot en met het moment waarop het bestreden besluit is genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen van de in beroep ingebrachte stukken tardief zijn ingebracht en dus tot de in aanmerking te nemen gedingstukken behoren. De stukken (of delen ervan) die betrekking hebben op het verrichten van arbeid als zelfstandige en het verwerven van inkomsten in de periode nadat het bestreden besluit is genomen, kan verweerder gelet op de ex tunc toetsing buiten beschouwing laten. Indien blijkt dat de in beroep ingebrachte stukken informatie bevatten die afwijkt van eerder ingebrachte informatie, kan verweerder dat verder bij zijn nieuwe beoordeling betrekken.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal eerst nader onderzoek moeten doen door eiser te horen. De overige beroepsgronden behoeven daarom ook geen bespreking. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zestien weken.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiser en dit gegrond verklaart, is er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag
van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.