ECLI:NL:RBDHA:2025:10706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en beroepsgrond van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juni 2025, waarbij hij in vreemdelingenbewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogt dat hij ten onrechte is aangehouden, omdat het proces-verbaal van aanhouding geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zou bevatten. Hij stelt dat zonder dit vermoeden zijn identiteit niet had mogen worden achterhaald en dat hij onterecht als verdachte is aangemerkt.

De rechtbank heeft de zaak op 11 juni 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de aanhouding van eiser plaatsvond naar aanleiding van een melding over diefstal van fietsen, en dat de verbalisanten op basis van deze melding zijn opgetreden. De rechtbank concludeert dat de staande houding van eiser en de identiteitscontrole zijn uitgevoerd in het kader van de strafrechtelijke bevoegdheid van de politie, en niet in het kader van vreemdelingenbewaking. Dit betekent dat de rechtbank niet kan oordelen over de rechtmatigheid van de aanhouding in het kader van het vreemdelingenrecht.

De rechtbank wijst de beroepsgrond van eiser af en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor misbruik van bevoegdheid of andere ernstige gebreken in het strafrechtelijke voortraject. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, en is openbaar gemaakt op 19 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24541

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is eiser middels het (strafrechtelijke) voortraject onrechtmatig in vreemdelingenbewaring geplaatst?
1. Eiser betoogt dat hij ten onrechte is aangehouden. Daartoe voert eiser aan dat het proces-verbaal van aanhouding geen blijk geeft van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Zonder dat vermoeden had eiser zijn identiteit niet mogen worden achterhaald en had hij niet als verdachte mogen worden aangemerkt en aangehouden. Op grond hiervan stelt eiser dat hij ook in het kader van het vreemdelingenrecht onrechtmatig is opgehouden en dit ertoe heeft geleid dat hij onterecht in vreemdelingenbewaring is gesteld. Eiser stelt daarnaast dat de bewaringsrechter in dit geval het strafrechtelijk voortraject wel mag betrekken bij de beoordeling van de maatregel van bewaring. In dat verband verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2023 [1] .
2. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 31 mei 2025 blijkt dat de verbalisanten zijn afgegaan op een melding van 23.30 uur over twee witte mannen die twee fietsen zouden hebben gestolen. Een van hen droeg een pet en de ander niet. Ze fietsten volgens de melding richting het Hofwijckplein ter hoogte van de garage en zaten op dat moment ter hoogte van de garage. De verbalisanten reden vervolgens die kant op en zagen op de trap op het Hofwijckplein vier personen zitten. Een van hen droeg een pet. Op het plein zagen zij twee fietsen en een bakfiets staan. De man met de pet antwoordde toen de verbalisant naar zijn legitimatiebewijs vroeg dat hij zijn paspoort kwijt was. Via KENO heeft de verbalisant zijn identiteit achterhaald. Het bleek eiser te zijn. Volgens de verbalisant hoorde hij dat de getuigen bevestigden dat eiser de fiets had weggenomen. Eiser is vervolgens als verdachte aangehouden wegens overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de staande houding van eiser (en de daarbij behorende identiteitscontrole) heeft plaatsgevonden in het kader van de algemene politietaak (strafrechtelijke bevoegdheid) en niet in het kader van het vreemdelingentoezicht (de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, van de Vw). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat de rechtbank de staande houding van eiser in deze bewaringsprocedure niet op rechtmatigheid kan beoordelen. [3]
3. Eisers verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 18 juli 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Daarin is geoordeeld dat bepaalde gebreken in een strafrechtelijk of anderszins voortraject dusdanig ernstig kunnen zijn (bijvoorbeeld: evidente gevallen van misbruik van bevoegdheid, discriminatoir handelen of binnentreden zonder toestemming of machtiging) dat het direct daaropvolgend toepassen van een vreemdelingrechtelijk bewaringstraject alleen al daarom onrechtmatig moet worden geacht. Of dit oordeel, waarmee wordt afgeweken van de vaste Afdelingsrechtspraak, kan worden gevolgd hoeft hier niet te worden besproken, omdat er in dit geval geen aanwijzingen zijn dat de staande houding gegrond is op misbruik van bevoegdheid of discriminatoir handelen of dat er sprake is van een ander ernstig gebrek in het strafrechtelijke voortraject.
4. De (enige) beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10712.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074, 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, en 27 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:274.
3.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.