ECLI:NL:RBDHA:2025:10646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL24.27331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing terugkeerbesluit en SIS-signalering van een vreemdeling met een verblijfsvergunning in Portugal

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025, wordt het beroep van eiser, een vreemdeling met de Bengalese nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van een terugkeerbesluit en de bijbehorende SIS-signalering behandeld. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor studie in Nederland, maar deze werd ingetrokken omdat hij was afgemeld door zijn onderwijsinstelling. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend tegen het terugkeerbesluit en verzocht om verwijdering van de SIS-signalering, met de stelling dat hij rechtmatig verblijf in Portugal heeft. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om dit rechtmatig verblijf aan te tonen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een gedoogstatus geen wettelijk verblijfsrecht is. Eiser heeft documenten overgelegd die volgens de rechtbank onvoldoende bewijs leveren voor rechtmatig verblijf. De rechtbank concludeert dat verweerder geen aanleiding had om het terugkeerbesluit op te heffen en de SIS-signalering te verwijderen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen in bezwaar, omdat er geen nieuwe feiten zijn ingediend die tot een ander besluit hadden kunnen leiden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27331

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek van eiser tot opheffing van het terugkeerbesluit en de bijbehorende SIS [1] -signalering.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek van eiser met het besluit van 28 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder heeft niet op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Enkele weken voor de zitting heeft verweerder zich afgemeld te verschijnen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. Tegelijkertijd zijn ook de beroepen van [naam 1] (zaaknummer NL24.26163) en [naam 2] (zaaknummer NL24.28266) behandeld, eveneens bijgestaan door dezelfde gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [datum] 2001 en heeft de Bengalese nationaliteit.
2.1.
Eiser heeft bij besluit van 1 september 2022 een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘studie’ verleend gekregen. De partner van eiser heeft een hiervan afgeleide verblijfsvergunning verleend gekregen met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij eiser.’
2.2.
Met het voornemen van 25 januari 2024 heeft verweerder bekendgemaakt aan eiser om zijn verblijfsvergunning (en die van zijn partner) in te trekken, omdat eiser was afgemeld door de onderwijsinstelling die de verblijfsvergunning voor hem had aangevraagd. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
2.3.
Bij het besluit van 28 maart 2024 zijn de verblijfsvergunningen van eiser en zijn partner ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 13 november 2023. Dit besluit gold ook als terugkeerbesluit. Eiser heeft een bezwaar ingediend tegen het terugkeerbesluit en daarnaast verweerder verzocht om de SIS-signalering te verwijderen, omdat hij en zijn partner verblijf beogen in Portugal. Verweerder heeft het bezwaar van eiser hiertegen met het besluit van 9 mei 2023 kennelijk ongegrond verklaard en heeft geen aanleiding gezien om het terugkeerbesluit op te heffen en de SIS-signalering te verwijderen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij heeft aangetoond rechtmatig verblijf in Portugal te hebben en dat verweerder ten onrechte het terugkeerbesluit niet opheft en de SIS-signalering niet verwijdert. Eiser is namelijk in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor Portugal, wat hem rechtmatig verblijf geeft volgens het Terugkeerhandboek. [2] Hij studeert en werkt in Portugal en heeft een fiscaal en sociaal nummer. Daarnaast had verweerder moeten beoordelen of er sprake is van een gedoogstatus in de zin van het Terugkeerhandboek, wat aanleiding kan zijn om het terugkeerbesluit op te heffen. [3] Eiser heeft ook een begin van bewijs geleverd dat voor verweerder aanleiding had moeten zijn om hem hierover te horen of om aanvullende documenten bij hem op te vragen. Verder miskent verweerder dat de SIS-signalering onevenredig is gelet op de bijzondere omstandigheden van eiser. Het doel om toezicht te houden op de naleving van de Terugkeerrichtlijn wordt namelijk voorbij gegaan, omdat eiser verblijf heeft in afwachting van zijn aanvraag, dat echter door de SIS-signalering afgewezen kan worden. Verweerder had zich gelet op Verordening (EU) 2018/1861 voorafgaand aan de plaatsing van de signalering hierover moeten beraden. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit moet nemen als het illegaal verblijf van een vreemdeling is vastgesteld. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat in het geval dat verweerder na het nemen van het terugkeerbesluit vaststelt dat de betreffende vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, het terugkeerbesluit wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de vreemdeling dit heeft aangetoond. [5] In geschil is of verweerder reden had moeten zien om dit terugkeerbesluit op te heffen en de SIS-signalering te verwijderen nu eiser verblijf heeft in Portugal.
4.1.
Voor de beoordeling van deze zaak wijst de rechtbank op de recente uitspraak van de Afdeling [6] . In die zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij toestemming tot verblijf [7] heeft in een andere lidstaat. Dit betreft dan een ‘verblijfsvergunning of een andere toestemming tot verblijf’ in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Uit punt 5.4 van het Terugkeerhandboek blijkt expliciet dat een gedoogsituatie geen wettelijk verblijfsrecht is. De Afdeling heeft dan ook geconcludeerd dat verweerder naar aanleiding van de door de vreemdeling overgelegde documenten, geen nader onderzoek had hoeven doen en had moeten motiveren of de vreemdeling een door Portugal afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf had. Voor wat betreft de SIS-signalering heeft de Afdeling overwogen dat verweerder er op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2018/1860 toe verplicht is bij het opleggen van een terugkeerbesluit de vreemdeling in SIS te signaleren. Hiervan kan slechts in specifieke situaties worden afgeweken.
4.2.
Om te onderbouwen dat eiser in Portugal een verblijfsrecht heeft, heeft hij de volgende documenten overgelegd:
  • een bevestiging van inschrijving bij de Academia Futuro van 29 april 2024;
  • een gegevensoverzicht van de aanvraag om een zogeheten ‘expression of interest’;
  • een uittreksel van het Portugese belastingregister van 25 november 2022;
  • een accommodatiebewijs van het Portugese ministerie van Binnenlandse Zaken van 17 november 2022;
  • een verklaring van afdragen van sociale premies van 4 april 2024;
  • een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 20 april 2024, en
  • een verklaring van verblijf in een door de werkgever beschikbaar gestelde woning van 20 april 2024.
4.3.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2025 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een verblijfsvergunning of een andere toestemming tot verblijf in Portugal heeft. Zo blijkt uit voorgenoemde uitspraak dat het hebben van een arbeidsovereenkomst, een sociaal en fiscaal nummer, en een inschrijving in Portugal, onvoldoende is om rechtmatig verblijf aan te tonen. De rechtbank ziet daarom ook geen bijzondere relevantie in de uittreksels van het belastingregister of de verklaring dat eiser sociale premies afdraagt, nu dit slechts de uitvoer van het sociale en fiscale systeem betreft en niet aantoont dat er sprake is van rechtmatig verblijf. Ditzelfde geldt ten aanzien van de bevestiging van inschrijving bij de Academia Futuro gezien hieruit ook de verblijfsstatus van eiser niet valt af te leiden. Verder heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat de expression of interest gezien moet worden als een bewijs van rechtmatig verblijf. De enkele stelling ter zitting dat een Portugese advocaat dit heeft bevestigd, is onvoldoende. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de stelling van eiser dat de Portugese autoriteiten geen andere documenten afgeven, er niet toe hoeft te leiden dat verweerder hier genoegen mee moet nemen noch dat het aan verweerder was om nader onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van eiser. Daar komt bij dat, zelfs als aangenomen wordt dat dit aanvragers voor een verblijfsvergunning in staat stelt om zich in Portugal in te schrijven en daar te werken, niet uitgesloten is dat dit slechts een (procedurele) gedoogstatus betreft. Dit is geen wettelijk verblijfsrecht [8] .
4.4.
Nu niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Portugal in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het terugkeerbesluit in te trekken. Dit betekent dan ook dat de SIS-signalering, waartoe verweerder verplicht is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2018/1860, niet heeft hoeven te verwijderen op grond van artikel 14 van dezelfde verordening. Niet is gesteld of gebleken dat er in geval van eiser sprake is van een andere situatie zoals beschreven in artikel 6 en artikelen 8 tot en met 12 van dezelfde verordening die tot verwijdering van de SIS-signalering noopt. Ook de verwijzing naar de Verordening 2018/1861 slaagt niet nu deze verordening niet van toepassing is, aangezien het ziet op de instelling, de werking en het gebruik van het SIS op het gebied van grenscontroles. [9]
Hoorplicht
5. Verweerder mag op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts van horen in bezwaar afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat gebeurt alleen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren van de vreemdeling tegen het primaire besluit, niet kunnen leiden tot een ander besluit. In de keuze om af te zien van horen moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval. [10]
5.1.
Verweerder heeft zich naar oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij in bezwaar af heeft kunnen zien van horen. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die tot een ander besluit hadden kunnen leiden. Daarbij heeft de rechtbank eerder al geoordeeld dat de stukken die eiser heeft ingediend, waarbij eiser in bezwaar slechts de inschrijving voor zijn studie heeft overgelegd en de overige stukken pas in beroep zeer kort voor de zitting, onvoldoende zijn om rechtmatig verblijf aan te tonen. Bovendien heeft eiser zelf aangegeven dat de Portugese autoriteiten geen andere documenten af willen geven dan die hij al in heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6.1.
Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Schengen-informatiesysteem (SIS).
2.(EU) 2017/2338, onder paragraaf 1.2.
3.Verwezen wordt naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8378.
4.Verwezen wordt naar artikel 21 van de Verordening (EU) 2018/1861, in samenhang gelezen met artikel 2, 19 en punt 4 van de preambule van de Verordening (EU) 2018/1860 en artikel 3, eerste lid, van de Verordening (EU) 2018/1861.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1963.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1075.
7.In de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn.
8.Zie punt 5.4 Terugkeerhandboek.
9.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 maart 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:2979.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.