ECLI:NL:RBDHA:2024:8378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL23.35855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en terugkeerbesluit in het bestuursrecht; rechtmatigheid van SIS-signalering en verblijf in andere lidstaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, met zaaknummer NL23.35855, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning voor studie, heeft deze vergunning verloren na afmelding door zijn onderwijsinstelling wegens onvoldoende studievoortgang. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft daarop een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waartegen eiser in beroep is gegaan. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het terugkeerbesluit niet meer in Nederland was, maar in Portugal verbleef en daar bezig was met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft onderzocht of eiser rechtmatig verblijf had in Portugal, wat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en de daaropvolgende SIS-signalering in twijfel trekt. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, omdat eiser niet in Nederland was op het moment van het besluit. De rechtbank vernietigt het besluit van 22 april 2024, waarin het verzoek van eiser om opheffing van de SIS-signalering werd afgewezen, en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750 toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35855

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
1.1.
Met het besluit van 21 april 2023 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met als doel ‘studie’ ingetrokken en heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de intrekking van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van het terugkeerbesluit gebleven.
1.2.
Bij brief van 8 november 2023 heeft eiser verzocht om verwijdering van eisers signalering in het Schengen Informatie Systeem (hierna: SIS). Bij beschikking van 22 april 2024 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft verzocht om deze beschikking bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 1 februari 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met als doel ‘studie’. Per 1 augustus 2022 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken. Op deze datum heeft de onderwijsinstelling eiser namelijk afgemeld vanwege onvoldoende studievoortgang. Verweerder heeft een terugkeerbesluit opgelegd omdat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Eiser moet de Europese Unie verlaten en terugkeren naar Bangladesh. Vanwege het terugkeerbesluit heeft verweerder eiser gesignaleerd in SIS.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is inmiddels verhuisd naar Portugal en is daar bezig met het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers in dienstverband, een zogenaamde
manifestação de interesse. Eiser heeft daarom geen bezwaren meer tegen het intrekken van zijn verblijfsvergunning. Wel is hij het oneens met het opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit voortvloeiende SIS-signalering. Eiser was ten tijde van het primaire besluit namelijk niet meer in Nederland, waardoor verweerder hem geen terugkeerbesluit kon opleggen. Dit volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn en verschillende passages in het Terugkeerhandboek. [1] Ter onderbouwing heeft eiser een bewijs van inschrijving bij de gemeente in Portugal, arbeidsovereenkomsten en loonspecificaties, een aanvraag tot een verblijfsvergunning in Portugal, een bewijs van binnenkomst in Portugal van 15 maart 2022 en een uitschrijving uit de BRP [2] overgelegd. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Portugal verbleef ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit. Verweerder heeft bovendien ten onrechte niet onderzocht of eiser rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Dit dient verweerder te onderzoeken alvorens hij een terugkeerbesluit neemt. Het terugkeerbesluit en de SIS-signalering zijn daarom onrechtmatig. Daarnaast is de SIS-signalering ook onevenredig, omdat dit een reden voor de Portugese autoriteiten kan zijn om eisers verblijfsaanvraag te weigeren. Ook wordt de doelstelling van de Verordening 2018/1860 [3] niet verwezenlijkt met de signalering. Deze doelstelling is immers het toezicht op de naleving van de terugkeerverplichting. Tot slot had verweerder zich op grond van artikel 21 van de Verordening 2018/1861 [4] voorafgaand aan de SIS-signalering moeten beraden of de signalering gerechtvaardigd wordt door de gepastheid, de relevantie en het belang van de zaak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het besluit van 22 april 2024
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep zich ook richt tegen de beschikking van 22 april 2024 waarin het verzoek van eiser om opheffing van de SIS-signalering is afgewezen. [5] De SIS-signalering vloeit immers voort uit de intrekking van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van een terugkeerbesluit. De rechtbank zal het besluit van 22 april 2024 daarom ook bij haar oordeel betrekken.
Terugkeerbesluit
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit moet nemen als het illegaal verblijf van een vreemdeling is vastgesteld. In tegenstelling tot wat eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor niet vereist is dat de betreffende vreemdeling op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit fysiek aanwezig is op het grondgebied van de lidstaat die het terugkeerbesluit neemt. De rechtbank ziet voor deze lezing van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, in elk geval geen aanknopingspunten in eisers verwijzingen naar het Terugkeerhandboek. De rechtbank leest die passages in het Terugkeerhandboek zo, dat hierin de verplichting staat voor een lidstaat om het illegale karakter van verblijf in de lidstaat vast te stellen in een terugkeerbesluit. [6] Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 19 februari 2023. [7] Ook is een lezing van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn zoals eiser betoogt, moeilijk te rijmen met het feit dat een terugkeerbesluit voor het gehele grondgebied van de Europese Unie geldt. Verder valt niet in te zien dat een vreemdeling zou kunnen voorkomen dat een terugkeerbesluit wordt opgelegd enkel door te vertrekken naar een andere lidstaat. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank enkel van belang dat eiser op het grondgebied van een van de lidstaten verbleef op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit. Nu Portugal ook een lidstaat is van de Europese Unie, is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet van belang of eiser zich in Nederland of Portugal bevond ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit. De gronden die zich hiertegen richten behoeven daarom geen verdere bespreking meer.
5.1.
Verweerder kan echter op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn geen terugkeerbesluit nemen als de betreffende vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf. In dat geval moet verweerder de betreffende vreemdeling eerst verzoeken zich naar het grondgebied van die lidstaat te begeven. Of een vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf moet verweerder beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden die toen bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn. Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [8] De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat verweerder alvorens hij een terugkeerbesluit neemt bij alle lidstaten moet informeren naar eventueel rechtmatig verblijf van de vreemdeling aldaar. De enkele omstandigheid dat een terugkeerbesluit een belastend besluit is betekent niet dat verweerder hiertoe gehouden is. Indien een vreemdeling stelt dat hij of zij in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, dan is het aan die vreemdeling om dat aan te tonen. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat in het geval dat verweerder na het nemen van het terugkeerbesluit vaststelt dat de betreffende vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat of een andere toestemming van verblijf, het terugkeerbesluit wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de vreemdeling dit heeft aangetoond. [9] Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat verweerder het terugkeerbesluit alleen intrekt vanaf het moment dat de vreemdeling een Portugese verblijfsvergunning of verblijfsdocument heeft overgelegd. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder hiermee een te strikte uitleg hanteert bij de invulling van deze bepaling en overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Uit het Terugkeerhandboek volgt dat het begrip ‘een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf’ zeer ruim is en elke door een lidstaat toegekende status of afgegeven verblijfsvergunning omvat die een recht op legaal verblijf biedt. [10] Verder volgt uit het Terugkeerhandboek dat een onderdaan van een derde land altijd legaal of illegaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft. Een andere mogelijkheid bestaat niet. Personen die verblijven in een lidstaat waar zij een formele gedoogstatus hebben worden niet als illegaal verblijvend beschouwd op voorwaarde dat deze status volgens het nationale recht als ‘legaal verblijf’ wordt beschouwd. [11] Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat de procedure in Portugal voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor werknemers in dienstverband zo werkt dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat na binnenkomst in Portugal een arbeidscontract kan aangaan. Zodra het arbeidscontract is geformaliseerd kan de vreemdeling zich aanmelden bij de SEF, de Portugese Immigratie- en Grensdienst. Na aanmelding krijgt de betreffende vreemdeling een pre-verblijfsautorisatie [12] waarmee de vreemdeling legaal kan werken, waarmee identificatienummers worden toegekend voor de belastingen, sociale zekerheid en de nationale gezondheidszorg en waarmee hij of zij zich kan inschrijven bij de gemeente. Vervolgens krijgt de vreemdeling een uitnodiging van de SEF voor de formele indiening van de aanvraag. De aanvraag kan dan vervolgens nog wel worden afgewezen indien niet aan de voorwaarden is voldaan.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiser in de bezwaarfase geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij in Portugal een dergelijke pre-verblijfsautorisatie heeft gekregen. Verweerder was dan ook niet gehouden om te onderzoeken en te motiveren of eiser in Portugal verblijf heeft in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het terugkeerbesluit is daarom rechtmatig opgelegd en verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om het terugkeerbesluit in het bestreden besluit van 19 oktober 2023 in te trekken. Echter, in de beschikking van 22 april 2024 staat dat verweerder het verzoek tot verwijdering van de SIS-signalering opvat als een verzoek tot het opheffen van opgelegde terugkeerbesluit. Op dat moment had eiser in de onderhavige beroepsprocedure wel stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een arbeidscontract heeft, dat hij een sociaal- en fiscaal nummer heeft gekregen en dat hij zich heeft ingeschreven bij de gemeente. Nu de beschikking gedateerd is op 22 april 2024, heeft verweerder deze stukken wel kunnen betrekken bij de beoordeling van het verzoek van eiser om opheffing van de SIS-signalering. Onder deze omstandigheden had verweerder moeten onderzoeken en motiveren of er sprake is van een formele gedoogstatus in de zin van het Terugkeerhandboek die ertoe leidt dat het terugkeerbesluit moet worden ingetrokken. Nu verweerder dit heeft nagelaten kleeft er een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek aan het besluit van 22 april 2024. De conclusie is daarom dat het beroep ongegrond is voor zover dat gericht is tegen het besluit van 19 oktober 2023 en dat het beroep voor zover dat gericht is tegen het besluit van 22 april 2024 gegrond is.
5.4.
Het beroep gericht tegen het besluit van 19 oktober 2023 is daarom ongegrond. Het beroep gericht tegen het besluit van 22 april 2024 is evenwel gegrond. Nu het beroep gericht tegen het besluit van 22 april 2024 gegrond is komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden, die eiser heeft aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit van 22 april 2024 in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat nader onderzoek noodzakelijk is en dit daarom volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750. [13]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 19 oktober 2023 ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 22 april 2024 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 april 2024;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Bijlage Terugkeerhandboek van Aanbeveling (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017 tot vaststelling van een gemeenschappelijk „terugkeerhandboek” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van terugkeergerelateerde taken.
2.Basisregistratie Personen.
3.Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
4.Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november.
5.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Zie punten 1.2. en 1.4. van het Terugkeerhandboek.
7.NL23.18058 (niet gepubliceerd).
8.Zie rechtsoverweging 5 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1963.
10.Zie punt 5.4. van het Terugkeerhandboek.
11.Zie punt 1.2. van het Terugkeerhandboek.
12.Op grond van artikel 58/6 van Wet nr. 23/2007.
13.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1.