ECLI:NL:RBDHA:2025:10064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
NL24.48882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Algerijnse nationaliteit met betwisting van Libische identiteit en gebruik van algoritme Case Matcher

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025 is de opvolgende asielaanvraag van eiser, die van Algerijnse nationaliteit is, afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder in 2023 asiel aangevraagd en verklaard Algerijns te zijn, maar heeft in zijn opvolgende aanvraag gesteld dat hij Libische nationaliteit heeft en in Libië te vrezen heeft. De minister van Asiel en Migratie heeft echter de Algerijnse nationaliteit van eiser bevestigd op basis van informatie van de Algerijnse autoriteiten en heeft de Libische identiteit van eiser niet geloofwaardig geacht, omdat deze niet met documenten was onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser heeft geprobeerd haar te misleiden over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft ook geen inhoudelijke beoordeling van het algoritme Case Matcher gedaan, omdat dit in deze zaak niet was gebruikt. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister als kennelijk ongegrond bevestigd, en eiser moet terugkeren naar Algerije. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48882

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

van Algerijnse nationaliteit,
alias:
[naam 2],
van Libische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers opvolgende asielaanvraag. Eiser heeft gesteld dat hij de Libische nationaliteit heeft en in Libië te vrezen heeft. De minister heeft gehandhaafd dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft, omdat deze is bevestigd door de Algerijnse autoriteiten. Eiser heeft verder aangevoerd dat de minister gebruik maakt van de
Case Matcher. [1] Volgens eiser betreft dit artificiële intelligentie (AI) en is het gebruik niet inzichtelijk.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Zij komt niet toe aan beoordeling van de Case Matcher, omdat deze niet is gebruikt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop. Onder 3. staan de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het afwijzende besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 6 november 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 6 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.48883).
2.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek van eiser op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser heeft eerder in 2023 in Nederland asiel aangevraagd. Bij deze aanvraag heeft hij gesteld Algerijns te zijn en in Algerije te vrezen. Vervolgens is eiser met onbekende bestemming vertrokken en heeft hij de aanvraag ingetrokken. Bij besluit van 2 januari 2024 is aan eiser opgedragen terug te keren naar Algerije (een terugkeerbesluit). Ook is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Dit besluit staat in rechte vast.
3.1.
Eiser heeft aan de opvolgende asielaanvraag andere personalia ten grondslag gelegd en gesteld dat hij de Libische nationaliteit heeft. Eiser heeft verklaard dat hij in Libië te vrezen heeft, omdat familieleden daar tijdens de revolutie in 2011 zijn vermoord. Hierbij is eiser gewond geraakt. Vervolgens is eiser naar Tunesië gevlucht. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij geen familie meer heeft in Libië.
3.2.
Het asielrelaas bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • de gestelde identiteit, Libische nationaliteit en herkomst; en
  • eisers familieleden zijn tijdens de revolutie in 2011 in Libië vermoord.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft de minister de opvolgende aanvraag van eiser afgewezen. De minister gelooft de gestelde Libische personalia en nationaliteit niet, omdat eiser deze niet met documenten heeft onderbouwd. De Algerijnse nationaliteit waarover eiser eerder heeft verklaard, is bevestigd door de Algerijnse autoriteiten nadat eiser aan hen was gepresenteerd. De minister heeft de gestelde problemen in Libië niet getoetst, omdat eiser naar Algerije dient terug te keren. Daarnaast beschouwt de minister eiser in grote lijnen als ongeloofwaardig, vanwege het gebruik van een alias, het eerdere vertrek met onbekende bestemming en het intrekken van zijn eerste asielaanvraag. Ook heeft eiser pas weer asiel aangevraagd op het moment dat hij in bewaring zat om te worden uitgezet. De minister heeft geconcludeerd dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, omdat geen sprake is van een noodzaak tot internationale bescherming, omdat eiser de minister heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit, omdat hij inconsequente verklaringen heeft afgelegd, en omdat het een opvolgende aanvraag betreft die inhoudelijk wordt afgewezen. [2]
3.4.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. De rechtbank gaat hierna, voor zover van belang, in op de stellingen van eiser.
Geloofwaardigheid van de Libische personalia
4. Eiser heeft aangevoerd dat de asielmotieven ten onrechte niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Ter onderbouwing is gewezen op een passage uit de Werkinstructie (WI) 2024/6. Volgens eiser maakt zijn vrees in Libië de Libische nationaliteit en zijn identiteit aannemelijk. De minister heeft de vrees in Libië daarom ten onrechte niet beoordeeld. Daarnaast heeft de minister volgens eiser ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt op grond waarvan zijn Algerijnse nationaliteit is bevestigd. Ook heeft de minister volgens eiser ten onrechte niet gemotiveerd welke inspanningen van hem verlangd kunnen worden om zijn Libische nationaliteit te onderbouwen. Eiser heeft gesteld dat hij per definitie niet aan documenten kan komen. Tot slot zijn volgens eiser ten onrechte verklaringen uit de eerste asielprocedure tegengeworpen, omdat deze verklaringen gedateerd zijn en eiser uitgelegd heeft dat die verklaringen niet kloppen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de door eiser gestelde identiteit en Libische nationaliteit niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in zijn eerste asielprocedure een Algerijnse nationaliteit en andere identiteit heeft opgegeven. De enkele stelling dat deze verklaringen gedateerd zijn, en de toelichting van eiser dat hij in zijn eerste asielprocedure heeft gelogen, zijn onvoldoende voor de conclusie dat eiser nu de waarheid spreekt over zijn personalia.
4.2.
De minister heeft verder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij de Libische nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen volstaan met de motivering dat eiser geen inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen. Eiser heeft dat inhoudelijk niet betwist. De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stelling dat hij per definitie geen documenten kan verkrijgen, omdat hij dit verder niet heeft onderbouwd of toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank mag de minister uitgaan van de Algerijnse nationaliteit, nu deze door de Algerijnse autoriteiten is bevestigd na een presentatie van eiser. Ook is ten behoeve van eiser een laissez-passer [3] afgegeven. Eiser heeft dit niet betwist. De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stelling dat niet inzichtelijk is op basis waarvan de Algerijnse nationaliteit is bevestigd, nu eiser zelf aanwezig was bij zijn presentatie.
4.3.
De rechtbank volgt eiser ook niet in het betoog dat de gestelde vrees in Libië de door hem gestelde Libische personalia aannemelijk kan maken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat een asielmotief enkel betekenis heeft tegen de achtergrond van de nationaliteit, identiteit en het land van herkomst. [5] Omdat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, kan de minister de gestelde vrees in Libië niet beoordelen. Alleen al daarom kan de gestelde vrees niet de Libische nationaliteit aannemelijk maken. De verwijzing naar een passage uit de WI 2024/6 kan eiser niet baten, omdat deze ziet op de beoordeling van verschillende omstandigheden binnen één asielmotief.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister niet ten onrechte niet beoordeeld of eiser in Libië te vrezen heeft. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser naar Algerije kan terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Gebruik van de Case Matcher
5. Eiser heeft betoogd dat de besluitvorming onzorgvuldig is, omdat niet is uitgesloten dat de minister gebruik heeft gemaakt van de Case Matcher. Volgens eiser betreft dit mogelijk verboden AI, of AI met een hoog risico als bedoeld in de AI-verordening. [6] Eiser heeft aangevoerd dat de besluitvorming niet transparant of controleerbaar is, omdat niet inzichtelijk is hoe de Case Matcher werkt en niet is vermeld of het gebruikt is. In dit verband heeft eiser zich beroepen op bepalingen uit de Awb, [7] het EVRM, [8] het Handvest [9] en de AVG. [10] Ook beroept eiser zich op stukken van het College voor de Rechten van de Mens, [11] van de Raad voor de Rechtspraak [12] en op rechtspraak die in deze stukken wordt genoemd. [13] Het gebrek aan regelgeving rondom algoritmes en AI betekent volgens eiser dat de minister gebruik kan hebben gemaakt van andere vormen van AI, zoals
ChatGPTen
Co Pilot. Tot slot heeft eiser een verzoek op grond van de Woo [14] ingediend met 17 vragen, en verzocht om deze als beroepsgronden te beschouwen.
5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of gebruik is gemaakt van de Case Matcher. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. Ter onderbouwing zijn twee ontkennende verklaringen overgelegd van de beslismedewerkers die het voornemen en het bestreden besluit namens de minister hebben genomen. Ter zitting heeft de minister verder toegelicht dat uit de interne minuut evenmin blijkt dat de Case Matcher is gebruikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit gegeven of de verklaringen te twijfelen. Ter zitting heeft eiser de inhoud van de verklaringen en de toelichting van de minister niet betwist, maar verzocht om een principiële uitspraak te doen over de Case Matcher. De rechtbank volgt eiser niet in dit verzoek, omdat rechtsmiddelen niet bedoeld zijn om kwesties van principiële aard te beslechten. [15] Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke toetsing van de Case Matcher, of bespreking van de beantwoording van de minister van het Woo-verzoek. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn enkele stelling dat de minister wegens het gebrek aan regelgeving mogelijk gebruik heeft gemaakt van andere vormen van AI, zoals ChatGPT of Co Pilot, omdat hij dit geenszins heeft onderbouwd. [16] Bovendien was de minister ten tijde van het bestreden besluit al gebonden aan de AVG en bevat de besluitvorming persoonsgegevens van eiser, waardoor het gebruik van commerciële AI-assistentie niet zonder meer aannemelijk is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.2.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming noodzakelijk is dat besluitvorming transparant is over het gebruik van algoritmes. Enerzijds heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de Case Matcher een eenvoudig
rule-basedalgoritme is, en een basale zoekmachine betreft. Anderzijds heeft zij aangegeven dat voor het (verantwoord) gebruik een speciale opleiding gevolgd moet worden en heeft zij de Case Matcher geregistreerd in het algoritmeregister. De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad van de Rechtspraak dat het gebruik van complexe algoritmes moet blijken uit de op de zaak betrekking hebbende stukken. [17] Zolang de Case Matcher niet in rechte is getoetst, staat niet vast of het een eenvoudig of complex algoritme betreft. De rechtbank overweegt daarom uitdrukkelijk dat de minister, totdat de Case Matcher in rechte is getoetst, in de besluitvorming het gebruik moet vermelden als zij in een zaak gebruik maakt van de Case Matcher. Dit hoeft in de zaak van eiser niet, omdat de Case Matcher niet is gebruikt.
Kennelijk ongegrond
6. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geprobeerd heeft haar te misleiden over zijn identiteit en nationaliteit. In dit verband heeft de minister terecht gesteld dat eiser valse informatie heeft opgegeven, nu eiser heeft verklaard dat hij in zijn eerste asielaanvraag heeft gelogen, en in de onderhavige asielaanvraag een gestelde Libische nationaliteit heeft opgegeven die niet juist blijkt te zijn. De minister heeft de opvolgende asielaanvraag daarom als kennelijk ongegrond mogen afwijzen, ook omdat het een opvolgende asielaanvraag betreft waar inhoudelijk op is beslist. [18] Eiser heeft deze omstandigheden inhoudelijk niet betwist. Omdat deze twee kennelijke afwijzingsgronden de toets in rechte kunnen doorstaan, hoeven de andere afwijzingsgronden geen nadere bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser moet terugkeren naar Algerije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzitter, en mr. N.M. van Waterschoot, en mr. V.A.G. van Dijk, leden, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het Algoritmeregister “Case Matcher: Een zoek- en vindfunctie bij asielaanvragen - IND.”
2.Zie artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, c, e en g, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Een vervangend reisdocument.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 17 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4349, r.o. 2.4.1 en van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292, r.o. 5.1.
6.Verordening (EU) 2024/1689 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024, tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie.
7.De Algemene wet bestuursrecht.
8.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
9.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.De Algemene verordening gegevensbescherming.
11.Het nieuwsbericht “College: verplichte melding én uitleg bij gebruik algoritmes door overheid”, en het
12.Het
14.Wet open overheid.
15.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1981, r.o. 1.4.
16.Bijvoorbeeld met resultaten van een AI-detector.
17.Zie het Reflectiedocument algoritmische besluitvorming in de Awb, van 14 juni 2024, pagina 2, en vgl. artikel 7:4, tweede lid, van de Awb en artikel 8:42 van de Awb.
18.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vreemdelingenwet 2000.