ECLI:NL:RBDHA:2024:9976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
20/3003 & 21/930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van jeugdhulp aanvragen op basis van de Jeugdwet met betrekking tot persoonsgebonden budgetten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024, met zaaknummers SGR 20/3003 en SGR 21/930, worden de beroepen van eiser, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon, beoordeeld. De zaak betreft de toekenning van persoonsgebonden budgetten (pgb) voor jeugdhulp op basis van de Jeugdwet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die de toegekende pgb's voor zijn zoon onvoldoende achtte. De rechtbank constateert dat de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering berusten, omdat het college niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het tot de vastgestelde uren en tarieven is gekomen. De rechtbank oordeelt dat het college de hulpvraag en de problematiek van de zoon van eiser niet adequaat heeft onderzocht en dat de besluiten daarom vernietigd moeten worden. De rechtbank verplicht het college om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, waarbij het deugdelijk moet motiveren hoe de pgb's zijn vastgesteld. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3003 & SGR 21/930

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon [naam] ( [naam] ), uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: P.B.L. Willemsen)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser met registratienummers SGR 20/3003 en SGR 21/930 tegen de op grond van de Jeugdwet (Jw) aan eiser en zijn vrouw toegekende jeugdhulp ten behoeve van zijn zoon [naam] in de vorm van persoonsgebonden budgetten.
SGR 20/3003
1.1.
Bij een drietal primaire besluiten van 12 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 maart 2020 (bestreden besluit 1) is aan eiser en zijn vrouw voor de periode van 13 mei 2019 tot en met 17 mei 2020 voor zijn zoon [naam] op grond van de Jw een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van:
- € 3.020,- voor de inkoop van persoonlijke verzorging (informeel) voor 2 uur en 50 minuten per week;
- € 660,- voor de inkoop van begeleiding individueel (informeel) voor 33 uur per jaar;
- € 35.756,10,- voor de inkoop van begeleiding individueel (formeel), categorie 2, voor 7 uur en 55 minuten per week en in totaal 277 uur voor vakantie, voor begeleiding bij vervoer en voor de periode dat [naam] minder dagen naar [onderwijsinstelling] (hierna: [onderwijsinstelling] ) ging.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
SGR 21/930
1.3.
Bij een viertal besluiten van 19 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit 2) is aan eiser en zijn vrouw:
a. voor de periode van 18 mei 2020 tot en met 30 augustus 2020 voor zijn zoon [naam] op grond van de Jw een pgb toegekend van:
- € 860,- voor de inkoop van persoonlijke verzorging (informeel) voor 2 uur en 50 minuten per week;
- € 4.420,- voor de inkoop van begeleiding individueel (informeel) voor 7 uur en 55 minuten per week, plus 6 uur per week voor vervoer en 4 uur per vakantieweek; en
b. voor de periode van 31 augustus 2020 tot en met 29 augustus 2021 voor [naam] op grond van de Jw een pgb toegekend van:
- € 4.260,- voor de inkoop van persoonlijke verzorging (informeel) voor 4 uur en 5 minuten per week; en
- € 13.460,- toegekend voor de inkoop van begeleiding individueel (informeel) voor 7 uur en 45 minuten per week, plus 5 uur en 50 minuten voor vervoer en 4 uur en 30 minuten per vakantieweek.
1.4.
Ook tegen bestreden besluit 2 heeft eiser beroep ingesteld.
1.5.
Hangende het beroep heeft het college bij besluiten van 15 maart 2021 en 14 juni 2023 de toegekende pgb's voor de inkoop van begeleiding individueel aangepast, in die zin dat deze pgb's alsnog worden toegekend tegen het formele tarief van € 54,- per uur.
1.6.
Het college heeft in beide beroepszaken verweer gevoerd.
1.7.
Eiser heeft naar aanleiding van het besluit van 15 maart 2021 inzake het beroep met registratienummer 21/930 bij brief van 12 augustus 2022 aanvullende gronden ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep met registratienummer SGR 21/930 op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.9.
De beroepen met registratienummers SGR 20/3003 en SGR 21/930 zijn gezamenlijk met de beroepen met registratienummers SGR 21/1330, SGR 21/6247, SGR 21/7066 en SGR 22/3366 op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
2. De zoon van eiser, [naam] , geboren op [geboortedag] 2015, is bekend met een taalontwikkelingsstoornis, een autismespectrumstoornis en een lichte verstandelijke beperking.
2.1.
Op 1 juli 2019 heeft eiser voor [naam] een PGB budgetplan Jeugd bij het college ingediend. Daarin is jeugdhulp gevraagd voor 8 uur per week persoonlijke verzorging, 16 uur per week begeleiding individueel, begeleiding bij 4 autoritten per week en 12 uur per week beschermd wonen (permanent toezicht). Het gevraagde uurtarief is € 50,-. Naar aanleiding hiervan heeft het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) het gezinsplan van 7 juli 2019 opgesteld. Op basis van dit gezinsplan heeft het college de primaire besluiten van 12 juli 2019 genomen.
2.2.
Het college stelt zich in bestreden besluit 1, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, op het standpunt dat het gezinsplan van het CJG zorgvuldig tot stand is gekomen. Voor de begeleiding tijdens vervoer is rekening gehouden met de actuele situatie. Daarbij acht het college een zekere objectivering van de reistijd wenselijk. De routeplanner is daarbij een aanvaardbare methode. Alleen de begeleiding van [naam] wordt vergoed. Het woon-werkverkeer van de begeleider valt daar niet onder en is geen reden om meer uren toe te kennen. Wat de begeleiding individueel betreft volgt het college het gezinsplan. Daarin wordt per handeling aangegeven wat gebruikelijke zorg is en hoeveel minuten zorg als bovengebruikelijk wordt aangemerkt. Met betrekking tot de ingangsdatum van de pgb's is het college afgeweken van de vaste gedragslijn dat de zorg niet eerder wordt vergoed dan vanaf de datum van de beschikking. Nu zijn de pgb's toegekend met ingang van 6 weken na de datum van de melding bij het CJG. Dit is in het voordeel van eiser en het college ziet daarom geen reden om nog verder van de vaste gedragslijn af te wijken. Ten slotte heeft het college eiser een dwangsom toegekend van € 1.440,- wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van 23 augustus 2019.
2.3. Op 1 april 2020 heeft eiser ten behoeve van [naam] opnieuw een PGB budgetplan Jeugd ingediend. Daarin is jeugdhulp gevraagd voor 10 uur per week persoonlijke verzorging, 16 uur per week voor individuele begeleiding en 4 keer per week individuele begeleiding bij vervoer voor 1 uur en 15 minuten per enkele reis. In verband hiermee heeft het pgb-team van het CJG onderzoek verricht. Naar aanleiding van de bevindingen van dit team heeft het college de primaire besluiten van 19 juni 2020 genomen.
2.4.
Het college stelt zich in bestreden besluit 2, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, op het standpunt dat de omvang van de zorg juist is vastgesteld. Het gezinsplan geeft voldoende inzicht in de problematiek, in de benodigde zorg en maakt duidelijk welk deel van de zorg bovengebruikelijk is. Daarbij heeft het college opgemerkt dat het verschil in het aantal uren voor persoonlijke verzorging ten opzichte van een eerdere periode, is te verklaren uit het aantal uren dat als gebruikelijk zorg wordt gezien. Naarmate een kind ouder wordt, daalt het aantal uren zorg dat als gebruikelijk wordt beschouwd. Wat betreft het vervoer wordt volgens het college alleen de tijd vergoed die besteed wordt aan het begeleiden van [naam] . Dat de begeleider zelf ook moet reizen om bij [naam] te komen en om vervolgens weer naar huis te gaan, is niet als zorg voor of begeleiding van [naam] aan te merken. Het is eerder woon-werkverkeer.
De toegekende pgb's sluiten qua ingangsdatum aan op eerder toegekende pgb's. Het college ziet geen reden om eerder dan per 18 mei 2020 een nieuw of hoger pgb toe te kennen. Hangende het beroep (bij besluiten van respectievelijk 15 maart 2021 en 14 juni 2023) heeft het college wel het pgb aangepast voor zover dit ziet op begeleiding individueel. Het pgb is namelijk alsnog toegekend tegen het formele tarief van € 54,- per uur.
Wat vindt eiser in beroep?
3. In de zaak met registratienummer 20/3003 stelt eiser dat het college hem onvoldoende uren heeft toegekend en dat de ingangsdatum van de pgb's onjuist is vastgesteld. Ter zitting heeft eiser verder gesteld dat het beroep tevens gericht is tegen het uurtarief.
3.1.
In de zaak met registratienummer 21/930 stelt eiser eveneens dat het aantal uren jeugdhulp dat hem is toegekend, te weinig is. Van het toegekende pgb kan hij niet de noodzakelijke begeleiding voor [naam] inkopen. Eiser heeft voor schoolweken 8 uur en voor vakantieweken 10,5 uur aangevraagd. Er is 6 uur en 55 minuten voor een schoolweek en 8 uur en 10 minuten voor een vakantieweek toegekend. Eiser heeft zijn aanvraag gebaseerd op de ervaring van begeleiders tot dusverre. Daar wijkt verweerder van af zonder dit nader te motiveren. Het college heeft slechts min of meer de richtlijnen van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gevolgd, maar heeft dit onvoldoende gespecificeerd uitgewerkt
.Het gaat met name om de vraag welke hulp er nodig is en in welke mate de ouders die hulp redelijkerwijs kunnen bieden. Volgens eiser mag van het college worden verwacht dat het specifiek toelicht op basis van welke richtlijnen en specifiek door welke deskundige de zaak is beoordeeld. Ook moet nader worden gespecificeerd waarom voor een bepaalde tijd is gekozen. Op deze punten ontbreekt een onderbouwing. Wat betreft het vervoer is eiser van mening dat het college de uren die de begeleider moet reizen nadat zij [naam] heeft weggebracht, ten onrechte als woon-werk verkeer heeft aangemerkt. De standplaats is immers haar huis en terugreizen van een andere locatie is dus geen woon-werkverkeer. Eiser stelt dat Abderraham 10 uur per week persoonlijke verzorging, 16 uur per week begeleiding individueel en 10 uur per week begeleiding tijdens vervoer nodig heeft. Het te hanteren tarief zou steeds € 54,- per uur moeten bedragen. De begeleider voldoet aan de voorwaarden die in de Verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor het formele tarief. In de Verordening wordt geen onderscheid gemaakt in pgb-tarieven. Dit is geen bevoegdheid die gedelegeerd mag worden. De Regeling PGB tarieven 2018 is dan ook niet rechtsgeldig.
3.2.
Eiser voert tegen het besluit van 15 maart 2021 aan dat het college hem daarin ten onrechte een aantal extra verplichtingen oplegt, zoals declaratie van het pgb via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit is volgens hem in strijd met het verbod van reformatio in peius. Verder is de omvang van de toegekende begeleiding individueel te laag. Eiser krijgt op basis van het besluit van 15 maart 2021 7 uur en 45 minuten per week en voor begeleiding tijdens vervoer slechts 5 uur en 50 minuten per week tegen het formele tarief van € 54,- per uur. Hij heeft echter 16 uur per week voor begeleiding individueel en 10 uur per week voor vervoer nodig. Bovendien huurde eiser per 15 maart 2021 een nieuwe hulpverlener in, die een uurtarief van € 72,- rekent. Hij wil daarom dat het college hem over de periode van 15 maart 2021 tot en met 29 augustus 2021 dat uurtarief toekent. Eiser stelt verder dat ook voor de persoonlijke verzorging van [naam] in de periode van 18 mei 2020 tot en met 14 maart 2021 en in de periode van 15 maart 2021 tot en met 29 augustus 2021 een professional is ingeschakeld, tegen een uurtarief van € 54,- respectievelijk € 47,-. Het college wil dat de declaraties via de SVB verlopen. Dit is volgens eiser administratief niet haalbaar. Hij wil daarom rechtstreekse betaling van het college.
Tegen het besluit van 14 juni 2023 voert eiser aan dat het college meer uren had moeten toekennen.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt allereerst dat de besluiten van 15 maart 2021 en van 14 juni 2023 wijzigingsbesluiten zijn als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van die bepaling heeft het beroep met registratienummer SGR 21/930 mede betrekking op deze besluiten.
Procesbelang4.1. De bestreden besluiten hebben betrekking op afgesloten periodes in het verleden, te weten de periode van 13 mei 2019 tot en met 17 mei 2020, respectievelijk de periode van 18 mei 2020 tot en met 29 augustus 2021. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroepen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. [1]
4.3.
Van de kant van eiser is gesteld dat hij bedragen heeft betaald voor de inkoop van extra jeugdhulp (bij zorgverlener H. el Mansouri), die niet volledig zijn gedekt door de voor de hiervoor genoemde periodes toegekende pgb's. Ter onderbouwing heeft eiser facturen overgelegd waaruit die extra inkoop kan worden afgeleid. Daarnaast zegt hij bankafschriften te hebben ingeleverd waaruit naar voren komt dat ook daadwerkelijk extra betalingen zijn verricht aan de zorgverlener. Het college heeft niet betwist dat eiser deze bankafschriften heeft ingeleverd. Eisers belang is hierin gelegen dat hij aanvullend budget toegekend wil zien zodat daarmee de extra ingekochte uren worden gedekt. Een deel van de facturen (van zorgverlener CoachEmUp) is nog niet betaald, maar moet volgens eiser nog wel betaald worden. Omdat eiser hiermee naar het oordeel van de rechtbank tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor extra jeugdhulp en dat hij nog financiële verplichtingen heeft jegens een zorgverlener, heeft hij (nog altijd) belang bij een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten. De rechtbank acht daarom in beide beroepen procesbelang aanwezig.
5. De rechtbank beoordeelt hierna de beroepsgronden die op beide beroepen zien. Hierbij is in aanmerking genomen dat de zaken vrijwel identiek zijn. De bestreden besluiten hebben alleen betrekking op verschillende periodes.
Wat is het beoordelingskader?
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, zoals die ten tijde van de bestreden besluiten gold, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het tarief van het pgb6.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Regeling Pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag 2018 niet rechtsgeldig is, omdat het berust op niet toegestane delegatie van wetgevende bevoegdheid. [2]
6.2.
De bevoegdheid om te bepalen op welke wijze de hoogte van een pgb op grond van de Jw wordt vastgesteld, berust op artikel 2.9, aanhef en onder c, van de Jw. Uit die bepaling volgt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de wijze waarop de hoogte van een pgb als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jw wordt vastgesteld. Hoewel dit naar het oordeel van de rechtbank niet betekent dat de uurtarieven in de verordening moeten worden vastgelegd, geldt dit wel voor de essentialia van het voorzieningenpakket, zoals tariefdifferentiatie. [3] De rechtbank is van oordeel dat de gemeenteraad in artikel 7, vierde lid, onder b, van de Verordening Jeugdhulp ten onrechte heeft bepaald dat het college in nadere regels criteria kan stellen aan de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.
6.3.
In dit geval bepaalt het college op grond van artikel 10, eerste, derde en vierde lid, van de Regeling Jeugdhulp Den Haag 2018 en in de Regelingen Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2019 en 2020 op welke wijze de hoogte van de (uur)tarieven wordt vastgesteld. Het college is daartoe niet bevoegd, nu artikel 2.9, aanhef en onder c, van de Jw daarvoor geen grondslag biedt.
6.4.
Het voorgaande betekent dat artikel 7, vierde lid, onder b, van de Verordening Jeugdhulp, artikel 10, eerste, derde en vierde lid, van de Regeling Jeugdhulp Den Haag 2018 en de Regelingen Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2019 en 2020 in strijd zijn met artikel 2.9, aanhef en onder c, van de Jw en daarom onverbindend zijn. Bestreden besluit 1 berust daarmee op een ondeugdelijke grondslag en komt, wat het uurtarief van het pgb betreft, voor vernietiging in aanmerking. Bij het vaststellen van het tarief zal het college uit moeten gaan van hetgeen is bepaald in artikel 7, tweede lid, van de Verordening Jeugdhulp.
6.5.
Met het oog op de door het college ter uitvoering van deze uitspraak nieuw te nemen besluiten overweegt de rechtbank nog het volgende. Het college heeft met de besluiten van 15 maart 2021 en van 14 juni 2023 aan eiser pgb's verleend voor begeleiding individueel tegen het formele uurtarief van € 54,-. Daarmee heeft eiser, in ieder geval wat betreft de begeleiding die H. el Mansouri aan [naam] heeft verleend, gekregen wat hij heeft aangevraagd (gevraagd was een uurtarief van € 50,-, respectievelijk € 54,-). Voor zover eiser stelt dat hij met ingang van 15 maart 2021 een nieuwe professionele zorgverlener heeft ingehuurd, die zowel persoonlijke verzorging als begeleiding individueel aan [naam] heeft verleend, en dat daarom een hoger uurtarief, te weten € 47,- respectievelijk € 72,- zou moeten worden toegekend, treft dat betoog geen doel. Uitgegaan dient te worden van de aanvraag. Uit eisers aanvraag blijkt dat hij een pgb heeft aangevraagd voor individuele begeleiding op basis van het destijds gangbare tarief voor professionals. In de aanvraag staat verder dat de persoonlijke verzorging zou worden gedaan door de moeder van [naam] en niet door een professional. Ook eisers grief dat in de genoemde besluiten aan hem ten onrechte extra voorwaarden worden opgelegd, treft geen doel. Eiser doelt hiermee met name op het vereiste dat de zorgdeclaraties via de SVB moeten verlopen. De rechtbank stelt vast dat dit een wettelijke verplichting betreft die is neergelegd in artikel 8.1.8 van de Jw. Het college is daarvan terecht niet afgeweken.
De omvang van de jeugdhulp7. Uit artikel 3:2 van de Awb, in samenhang met artikel 2.3 van de Jw, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. [4] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1);
- het college moet vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2);
- wanneer die problemen en stoornissen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3);
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
Het college dient voor elke stap de bevindingen inzichtelijk te maken.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college in beide beroepen niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het onderzoek dat is gedaan, is verlopen volgens het hiervoor beschreven stappenplan. De resultaten van de onderzoeken van het college zijn neergelegd in de gezinsplannen van 7 juli 2019 en van 10 juni 2020. Niet in geschil is dat de hulpvraag en de problematiek van [naam] juist in kaart zijn gebracht. Uit het gezinsplan blijkt echter onvoldoende inzichtelijk welke (bruto) hulp naar aard en omvang nodig is voor hem om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Evenmin heeft het CJG inzichtelijk gemaakt of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. In plaats daarvan wordt na het in kaart brengen van eisers problematiek aan de hand van een dagschema geconcludeerd dat voor persoonlijke verzorging 2 uur en 50 minuten per week en voor begeleiding individueel 7 uur en 55 minuten bovengebruikelijk is. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Regeling Jeugdhulp Den Haag 2018 wordt daarbij gebruikgemaakt van het Protocol 'gebruikelijke zorg' van het Centrum Indicatiestelling Zorg (het CIZ). Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat ook gebruik wordt gemaakt van de Beleidsregels indicatiestelling ADL-assistentie van het CIZ, waarin tijdseenheden per activiteit en handeling worden genoemd. Niet duidelijk is echter op welke wijze de toepassing van dit protocol en deze beleidsregels heeft geleid tot de conclusie dat sprake is van benodigde jeugdhulp voor 2 uur en 50 minuten per week (persoonlijke verzorging), respectievelijk 7 uur en 55 minuten (begeleiding), en dat wat door eiser wordt gevraagd deels niet noodzakelijk is. Een nadere uitleg waarom met het genoemde aantal uren en minuten kan worden volstaan, ontbreekt. Nu het CJG – kort gezegd – niet eerst de aard en omvang van de (bruto) benodigde hulp en de eigen mogelijkheden van de ouders van [naam] inzichtelijk in kaart heeft gebracht, ontbreekt een navolgbare onderbouwing van het verstrekte pgb.
7.2.
De rechtbank komt, nu het stappenplan niet voldoende inzichtelijk is gevolgd, tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet berusten op een voldoende deugdelijke motivering.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen met reg. nr. SGR 20/3003 en SGR 21/930 zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten van 20 maart 2020 en van 7 januari 2021 (zoals nader gewijzigd bij besluiten van 15 maart 2021 en 14 juni 2023) vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college zal worden opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om deze zaak in het kader van de finaliteit zelf af te doen, omdat daarvoor de noodzakelijke informatie ontbreekt. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Wel merkt de rechtbank met het oog op de nieuwe besluiten die het college ter uitvoering van deze uitspraak zal moeten nemen nog op, dat het college in de zaak met registratienummer SGR 20/3003 ter zitting heeft erkend dat de ingangsdatum van het pgb 1 april 2019 dient te zijn, in plaats van de gehanteerde ingangsdatum 13 mei 2019.
9. Ter zitting is ook aan de orde gesteld dat partijen zouden kunnen trachten om tot een schikking te komen. Dat is tot nu toe niet gelukt, maar beide partijen hebben aangegeven dat zij bereid zijn tot nader overleg.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor de proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De gemachtigde van eiser heeft beroepschriften ingediend en aan de zitting deelgenomen. De vergoeding bedraagt daarom € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
Verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn11. Eiser heeft een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.1.
Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden.
11.2.
In dit geval heeft het verzoek om schadevergoeding betrekking op een tweetal beroepen van één belanghebbende die met elkaar samenhangen. In gevallen als deze wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Nu de rechtsmiddelen waarmee de bezwaren zijn ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. [5]
11.3.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het oudste bezwaarschrift door het college, te weten 29 augustus 2019. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 57 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van de procedure bedraagt – naar beneden afgerond – 6 maanden. De behandeling bij de rechtbank heeft 50 maanden geduurd.
11.4.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanknopingspunten dat de lengte van deze procedure in bezwaar en beroep langer dan twee jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is daarom met (afgerond) 33 maanden overschreden. Gelet op wat onder 11.4. is overwogen, heeft de overschrijding van de redelijke termijn volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
11.5.
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 3.000,-. De schadevergoeding komt ten laste van de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.000,-.
11.6.
Eisers verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn heeft ook betrekking op de zaken met zaaknummers SGR 20/2987, SGR 21/1327, SGR 21/1330, SGR 21/1332, SGR 21/3462, SGR 21/6247, SGR 21/7066 en SGR 22/3366. In uitspraken van heden heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding in die zaken, met uitzondering van SGR 21/7066 en SGR 22/3366, toegewezen. Op grond van artikel 8:94, eerste lid, van de Awb zijn artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en het Bpb van overeenkomstige toepassing op verzoeken om schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de verzoeken om schadevergoeding worden aangemerkt als samenhangende verzoeken, zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Omdat de rechtbank eiser in de uitspraak in de zaken met zaaknummers SGR 20/2987 en SGR 21/1327 reeds een proceskostenvergoeding heeft toegekend in verband met de gedane samenhangende verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank geen grond om eiser in deze uitspraak een (aanvullende) proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 2 maart 2020 en van 7 januari 2021 (zoals nader gewijzigd bij besluiten van 15 maart 2021 en 14 juni 2023);
- bepaalt dat het college nieuwe beslissingen op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eiser het door hem in beide beroepen betaalde griffierecht, te weten € 97,- (€ 48,- + € 49,-), vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 3.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, mr. J.B. Wijnholt en mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Jeugdwet
Artikel 2.9, aanhef en onder c
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels [over] de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld.
Artikel 8.1.1
1. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
3. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
4. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, of
indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e.
Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015
Artikel 1
Aanvullend op de begripsbepalingen in de Jeugdwet, zoals vermeld in de toelichting, wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt (mede) verstaan onder:
(…)
  • formele pgb-tarief: tarief voor beroepsmatige hulpverlening als vastgesteld in de Regeling Pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag voor het betreffende jaar;
  • gebruikelijke hulp: de normale dagelijkse hulp en zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kind;
(…)
- informele pgb-tarief: tarief voor niet beroepsmatige hulpverlening als vastgesteld in de Regeling Pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag voor het betreffende jaar;
(…)
- pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die in de vorm van een individuele voorziening is toegekend van derden te betrekken;
Artikel 7
1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.
2. De hoogte van een pgb:
is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld budgetplan over hoe zij het pgb gaan besteden;
is toereikend om effectieve en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen, en
bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, voor zover deze beschikbaar en vergelijkbaar is.
3. De ontvanger van een pgb, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon uit het sociale netwerk:
de ontvanger van het pgb motiveert waarom de inzet van deze persoon tot een gelijk of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele jeugdhulpverlener;
de persoon uit het sociale netwerk verleent veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;
de persoon uit het sociale netwerk verricht geen handelingen die op grond van de norm van verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional is voorbehouden;
e persoon uit het sociale netwerk krijgt maximaal een door het college bij nadere regel vastgesteld tarief betaald voor zijn diensten;
de hulp leidt voor de persoon uit het sociale netwerk niet tot overbelasting;
de persoon uit het sociale netwerk heeft op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb uitgeoefend bij diens besluitvorming.
4. Het college kan in nadere regels criteria stellen aan:
de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;
de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld;
de verantwoording van het pgb.
5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde jeugdhulp, al dan niet steekproefgewijs, de bestedingen van pgb’s.
6. Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:
voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;
hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
7. Het college betaalt het pgb overeenkomstig het informele pgb-tarief indien:
de individuele voorziening niet beroepsmatig wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk;
de individuele voorziening beroepsmatig geboden wordt door een bloed- of aanverwante in de 1e of 2e graad van de budgethouder of door een ander persoon die deel uitmaakt van de leefeenheid.
8. In alle andere gevallen betaalt het college het pgb overeenkomstig het formele pgb-tarief.
Regeling Jeugdhulp Den Haag 2018
Artikel 3
1. In het kader van de hulpvraag onderzoeken de jeugdteams zo spoedig mogelijk en voor zover noodzakelijk:
de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
het gewenste resultaat van de in te zetten jeugdhulp;
het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf, met gebruikelijke hulp of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
(…)
3. Het college maakt bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp gebruik van het Protocol ‘gebruikelijke zorg’ van het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Artikel 5
1. Het college regelt in overleg met de jeugdteams die met de toeleiding naar en uitvoering van de jeugdhulp zijn belast de wijze waarop jeugdigen of hun ouders een schriftelijke of mondelinge aanvraag voor een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening, bij het college kunnen indienen.
2. Ter completering van een aanvraag voor een individuele voorziening als bedoeld in het eerste lid, wordt een door de jeugdige of zijn ouders voor akkoord ondertekend verslag of ondersteuningsplan gebruikt.
3. Indien de jeugdige of de ouders te kennen geven dat ze een aanvraag wensen met het oog op het indienen van bezwaar, kan een niet voor akkoord ondertekend verslag of ondersteuningsplan ook dienen ter completering van de aanvraag.
Artikel 10
1. De hoogte van het pgb wordt berekend aan de hand van de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren, dagdelen, etmalen of andere eenheid, maal het tarief.
2. Het college stelt de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren, dagdelen, etmalen of andere eenheid vast aan de hand van de door de jeugdige of zijn ouders ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 8, eerste lid.
3. De tarieven voor het pgb zijn vastgesteld in de Regeling Pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag 2017.
4. Het college kan de tarieven uit het derde lid periodiek wijzigen.
Regeling Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2019
Artikel 1
De formele tarieven voor persoonlijke verzorging, begeleiding, vervoer en kortdurend verblijf zijn:
(…)
b. een maximum uurtarief voor begeleiding individueel van:
€ 37,80 (categorie 1);
€ 51,30 (categorie 2);
€ 78,30 (categorie 3);
(…)
Artikel 2
1. Het informele tarief voor individuele ondersteuning is een uurtarief van maximaal € 20,-.
2. Individuele ondersteuning kan betrekking hebben op persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, of begeleiding in groepsverband.
Regeling Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2020
Artikel 1
De formele tarieven voor persoonlijke verzorging, begeleiding, vervoer en kortdurend verblijf zijn:
(…)
b. een maximum uurtarief voor begeleiding individueel van:
€ 39,60 (categorie 1);
€ 54,00 (categorie 2);
€ 82,35 (categorie 3);
(…)
Artikel 2
1. Het informele tarief voor individuele ondersteuning is een uurtarief van maximaal € 20,-.
2. Individuele ondersteuning kan betrekking hebben op persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, of begeleiding in groepsverband.
Artikel 5
1. De Regeling Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2019 wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze regeling van kracht blijft voor de tijdvakken waarvoor deze heeft gegolden.
2. Voor aanvragen die in 2019 zijn beschikt voor een periode die doorloopt na 1 januari 2020 blijft de Regeling Pgb tarieven jeugdhulp Den Haag 2019 van toepassing, totdat het college een nieuw individueel besluit heeft genomen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1196.
2.Eiser heeft ter onderbouwing hierbij gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2017:5055.
3.De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de CRvB van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1803, en van 11 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2975
4.Zie de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
5.zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016; ECLI:NL:HR:2016:252 onder 3.10.2