ECLI:NL:RBDHA:2024:9890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24/502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'medische behandeling' had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 17 juli 2023 buiten behandeling gesteld, omdat de vreemdeling de leges van € 1.139,- niet had betaald en geen legesvrijstelling had aangevraagd. De vreemdeling stelde dat hij onvermogend was en dat de staatssecretaris ten onrechte niet had getoetst aan artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privéleven waarborgt.

De rechtbank heeft op 2 april 2024 de zaak behandeld en geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de leges niet konden worden kwijtgescholden. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij onvermogend was, maar dat de staatssecretaris ook niet had beoordeeld of de legesheffing in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het besluit van de staatssecretaris.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.750,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juli 2023 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 10 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de buiten behandeling stelling van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 9 juni 2023 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ ingediend.
2.1.
Bij brief van 13 juni 2023 heeft de staatssecretaris eiser verzocht om de leges ten bedrage van € 1.139,- te voldoen.
2.2.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft eiser verzocht om vrijstelling van het betalen van de leges, omdat volgens eiser meer dan een jaar geleden uitstel van vertrek had moeten worden verleend. Ook geeft eiser aan niet over voldoende middelen te bezitten om de leges te betalen en geeft hij aan geen kennissen of vrienden te hebben die het legesbedrag voor hem zouden kunnen betalen. Tot slot verzoekt hij de aanvraag te toetsen aan artikel 8 van het EVRM [1] (privéleven).
2.3.
In reactie hierop heeft de staatssecretaris bij brief van 28 juni 2023 het verzoek om vrijstelling van het betalen van de leges afgewezen. De staatssecretaris geeft aan dat er op dat moment geen sprake is van een jaar aaneengesloten uitstel van vertrek. De aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op medische gronden is vooralsnog niet legesvrij. Verder heeft eiser geen bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf B1/8.3.2 van de Vc [2] overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat eiser onvermogend is om de leges te betalen.
2.4.
Bij afzonderlijke brief van 28 juni 2023 heeft de staatssecretaris eiser nogmaals verzocht om de leges te betalen.
2.5.
Bij besluit van 17 juli 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Bij het bestreden besluit is de staatssecretaris bij dit besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de buiten behandeling stelling van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw [3] , voor zover van belang, is de vreemdeling in bepaalde gevallen leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Artikel 4:5, vierde lid, van de Awb [4] is niet van toepassing.
5.1.
Artikel 3.34, aanhef en onder p, van het VV [5] bepaalt dat vreemdelingen ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘medische behandeling’ leges zijn verschuldigd. Indien aan de vreemdeling een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag uitstel van vertrek is verleend, zijn geen leges verschuldigd.
5.2.
Op grond van paragraaf B1/8.3.2. van de Vc kan vrijstelling van het legesvereiste worden gegevens als de vreemdeling onvermogend is om de leges te betalen. Als bewijsstukken worden beschouwd een inkomensverklaring van de raad voor de rechtsbijstand en bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling op korte termijn niet in het bezit zal komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij geen beroep kan doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.
5.3.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling [6] van 12 mei 2010 [7] kan legesvrijstelling eveneens plaatsvinden bij een gerechtvaardigd beroep op bescherming van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Uitstel van vertrek
6. Eiser wijst op de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw van 21 april 2022 en stelt dat aan hem uitstel van vertrek had moeten worden verleend. De afwijzing van deze aanvraag staat nog niet in rechte vast en de staatssecretaris had het hoger beroep dat nog loopt, af moeten wachten.
6.1.
In het geval aan een vreemdeling gedurende een jaar uitstel van vertrek is verleend, zijn er geen leges verschuldigd voor een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Eiser heeft op 21 april 2022 uitstel van vertrek gevraagd en dit verzoek is bij besluit van 6 september 2022 afgewezen. Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 17 mei 2023 is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 17 november 2023 ongegrond verklaard. Er loopt nog een hoger beroep tegen deze uitspraak. De rechtbank stelt vast dat er op het moment van indienen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ op 9 juni 2023 geen jaar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw was verleend en eiser dus niet op die grond vrij kon worden vrijgesteld van het legesvereiste. Dat er nog een hoger beroep loopt doet daar niet aan af en bovendien is de uitkomst van die procedure onzeker.
Vrijstelling op grond van onvoldoende middelen
7. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris hem vrij had moeten stellen van de verplichting om leges te betalen, omdat hij geen inkomen en vermogen heeft. Volgens eiser is het geen reële mogelijkheid om het geld voor de leges van iemand te lenen en kun je dit niet met stukken onderbouwen. Eiser verwijst in dit verband naar jurisprudentie over vrijstelling van het griffierecht, waarbij de rechtbank vrijstelling verleent op basis van een ondertekend formulier. Eiser stelt dat de staatssecretaris deze werkwijze analoog had moeten toepassen bij eisers verzoek om vrijstelling van de verplichting om leges te betalen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris van eiser mocht vragen dat hij zijn stelling dat hij de leges niet kan voldoen, met stukken onderbouwt. Eiser geeft aan dat hij geen familie heeft in Nederland en dat hij zijn sociale netwerk niet om zo’n hoog bedrag kan vragen. Eiser zegt nu al te weten dat niemand in zijn omgeving een dergelijk hoog bedrag kan opbrengen. Eiser had dit echter kunnen onderbouwen met een verklaring van mensen uit zijn sociale netwerk waarin zij aangeven dat ze de leges niet voor hem kunnen voldoen. De staatssecretaris heeft de enkele stelling van eiser onvoldoende mogen achten en heeft van eiser mogen verwachten dat hij bewijsstukken beschikbaar had op het moment dat hij de aanvraag deed. In dit verband verwijst de rechtbank naar uitspraken van de Afdeling van 24 december 2013 [8] waarin is geoordeeld dat het beleid van de staatssecretaris inzake de vrijstelling van leges niet onredelijk is.
Artikel 8 EVRM
8. Ook wijst eiser er op dat hij al bij de aanvraag een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM en dat door aan hem geen vrijstelling te verlenen voor de verplichting tot het betalen van leges, de staatssecretaris hem de toegang tot het recht ontzegt. De staatssecretaris heeft ten onrechte niet getoetst of eiser rechten kan ontlenen aan artikel 8 van het EVRM.
8.1.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel. Uit de rechtspraak [9] van de Afdeling volgt dat de staatssecretaris in beginsel is gehouden om te beoordelen of in het individuele geval de heffing van leges in strijd is met artikel 8 van het EVRM, ook wanneer de vreemdeling een beroep doet op dat artikel terwijl hij geen aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de zaak van eiser niet kenbaar heeft beoordeeld of het heffen van leges in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hieruit volgt dat er aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft.
8.2.
Nu het beroep op basis van het voorgaande gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank geen aanleiding om de overige gronden van beroep inhoudelijk te behandelen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. [10] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag inzake bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Vreemdelingencirculaire 2000
3.Vreemdelingenwet 2000
4.Algemene wet bestuursrecht
5.Voorschrift Vreemdelingen 2000
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
10.Zie artikel 3:46 van de Awb.