ECLI:NL:RBDHA:2024:9657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Kroatië in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst vanwege het ontbreken van een tolk. Op 18 juni 2024 is het onderzoek voortgezet en gesloten na inhoudelijke behandeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris mag uitgaan van de informatie uit het Eurodac-systeem, waaruit blijkt dat eiser op 24 december 2023 in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser betoogt dat hij in Kroatië geen asiel heeft aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat zijn stellingen onvoldoende zijn om van de jurisprudentie van de Afdeling af te wijken.

Eiser voert aan dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is vanwege zijn slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda en mr. S.J. de Vries)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.18474), op 31 mei 2024 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, omdat geen tolk geregeld kon worden. Op 18 juni 2024 is het onderzoek voortgezet en na een inhoudelijke behandeling gesloten. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft eiser in Kroatië asiel gevraagd?
5. Eiser betoogt dat hij in Kroatië geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, omdat hij zijn vingerafdrukken onder dwang heeft moeten afgeven. Ook heeft hij op geen enkel moment een handtekening geplaatst op enig document en is niet aan eiser verteld dat hij een asielaanvraag heeft ingediend.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris mag uitgaan van de informatie zoals die volgt uit het Eurodac-systeem en het claimakkoord van de Kroatische autoriteiten. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 24 december 2023 in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend. Met het claimakkoord hebben de Kroatische autoriteiten vervolgens bevestigd dat eisers aldaar ingediende asielverzoek inhoudelijk zal worden behandeld. De enkele stelling van eiser dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Kroatië, is onvoldoende om daarvan af te wijken.
Is overdracht in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat Kroatië zich jegens hem niet houdt aan de Definitierichtlijn en de Opvangrichtlijn. Eiser licht toe dat hij in Kroatië zeer slecht is behandeld en dat daarom niet van hem verwacht kan worden dat hij zich bij toekomstige problemen wendt tot de Kroatische autoriteiten. Hij is namelijk tot twee keer toe ernstig mishandeld en onder zeer slechte omstandigheden vastgehouden. Dit is voor eiser een zeer traumatische ervaring geweest, waar hij nog steeds de gevolgen van ondervindt. Volgens eiser is deze behandeling onmenselijk en vernederend geweest in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest en kan daarom ten aanzien van Kroatië niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij wijst eiser op het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 29 februari 2024. [2] Daaruit volgt volgens hem dat het onder deze omstandigheden op de weg van de staatssecretaris ligt om nader te onderzoeken of eiser niet terechtkomt in een situatie strijdig met artikel 4 van het EU-Handvest. Dit leidt eiser ook af uit de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [3]
6.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het EU-Handvest, zoals bedoeld in het Jawo-arrest. [4] Hierbij heeft de staatssecretaris gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, [5] waarin door de Afdeling is geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de Afdelingsuitspraak volgt dat de Kroatische autoriteiten overgedragen Dublinclaimanten opvangen en toelaten tot de asielprocedure. Tevens blijkt volgens de Afdeling dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De staatssecretaris heeft benadrukt dat uit informatie van het onderzoek van de staatssecretaris blijkt dat Kroatië zich ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten aan zijn internationale verplichtingen houdt. [6] Verder heeft de staatssecretaris overwogen dat de autoriteiten van Kroatië middels het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij eisers asielverzoek inhoudelijk zullen behandelen en dat zij dit zullen doen in overeenstemming met de internationale verplichtingen. Bij een Dublinoverdracht is bovendien sprake van een legale binnenkomst, waardoor niet valt in te zien dat eiser in Kroatië te maken zal krijgen met pushbacks. Ook eisers verklaringen over zijn ervaringen in Kroatië leiden volgens de staatssecretaris niet tot de conclusie dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Kroatië en daarnaast kan eiser zich bij voorkomende problemen wenden tot de daartoe geëigende instanties.
6.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Gelet op jurisprudentie van de Afdeling van 13 september 2023, die laatstelijk is bevestigd op 17 mei 2024, [7] mag de staatssecretaris ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Dublinclaimanten worden na overdracht in Kroatië opgevangen en toegelaten tot de asielprocedure. Ook lopen Dublinclaimanten volgens de Afdeling na overdracht aan Kroatië niet het risico om te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Bovendien wordt van Dublinclaimanten verwacht dat zij, wanneer nodig, zich kunnen en moeten beklagen bij de Kroatische autoriteiten.
6.3.
Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de rechtbank niet kan uitgaan van de jurisprudentie van de Afdeling en dat in Kroatië thans wel sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. [8] Eiser is hierin niet geslaagd.
6.4.
Enkel eisers verklaringen over wat hij in Kroatië heeft meegemaakt, zijn in dit verband onvoldoende. Eisers verklaringen dat hij tijdens zijn verblijf in Kroatië is vastgehouden, gedwongen werd vingerafdrukken af te geven, vervolgens in detentie is gezet en daar zou zijn mishandeld en daarna is weggestuurd door de Kroatische autoriteiten, zien op een andere situatie dan nu het geval is. De verklaringen van eiser gaan immers over de wijze waarop eiser bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië wordt overgedragen. [9] Over dit laatste kan eiser ook niet verklaren, nu hij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Kroatië. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat het op de weg van de staatssecretaris ligt om nader onderzoek te doen, nu eisers stellingen geen ernstige, op feiten berustende gronden vormen die aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat eiser bij overdracht een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Uit de toewijzingen van de verzoeken om voorlopige voorziening bij de Afdeling kan ook niet worden afgeleid dat het onder deze omstandigheden op de weg van de staatssecretaris ligt om nader onderzoek te doen.
6.5.
Gelet op de voorgaande overwegingen en het geaccepteerde claimakkoord, mag er naar het oordeel van de rechtbank daarom van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten het verzoek van eiser om internationale bescherming zullen behandelen en dat eiser daarbij niet in een situatie strijdig met artikel 4 van het EU-Handvest als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening terecht zal komen.
Leidt overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid?
7. Eiser voert verder aan dat overdracht aan Kroatië in dit geval onevenredig hard is. Hij wijst op de door hem naar voren gebrachte bijzondere individuele feiten en omstandigheden, waarbij hij onmenselijk is behandeld door de Kroatische autoriteiten. Daarom stelt eiser zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, [10] heeft de staatssecretaris overwogen dat de aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De aangevoerde omstandigheden hebben volgens de staatssecretaris betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, [11] zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De door eiser gestelde omstandigheden over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten, zien enkel op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Gelet daarop heeft de staatssecretaris deze omstandigheden in redelijkheid als niet van betekenis kunnen achten bij de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013 van 26 juni 2013.
2.ECLI:EU:C:2024:195
4.Hof van Justitie 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218
6.Brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, ‘Dublinoverdrachten aan Kroatië’; Beslisnota bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië van 21 december 2022.
8.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en het arrest Jawo.
9.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, punt 64.
11.Bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2014:3164.