ECLI:NL:RBDHA:2024:9657
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Kroatië in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst vanwege het ontbreken van een tolk. Op 18 juni 2024 is het onderzoek voortgezet en gesloten na inhoudelijke behandeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris mag uitgaan van de informatie uit het Eurodac-systeem, waaruit blijkt dat eiser op 24 december 2023 in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser betoogt dat hij in Kroatië geen asiel heeft aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat zijn stellingen onvoldoende zijn om van de jurisprudentie van de Afdeling af te wijken.
Eiser voert aan dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is vanwege zijn slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst vergoeding van proceskosten af.