In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een korporaal bij de Koninklijke Landmacht, was voorgedragen voor ontslag wegens wangedrag, specifiek het gebruik van harddrugs. De bataljonscommandant had verzoeker op 15 maart 2024 geschorst en op 18 april 2024 ontslag verleend, wat verzoeker aanvecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor zowel de schorsing als het ontslag, en dat de gedragingen van verzoeker, die hij erkende, kwalificeerbaar zijn als wangedrag. De rechtbank wijst op het zero-tolerance beleid van Defensie ten aanzien van drugsgebruik, dat strikte toepassing vereist. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van Defensie zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, die zijn ontslag als onevenredig beschouwt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaar tegen de besluiten van de bataljonscommandant en de staatssecretaris van Defensie geen redelijke kans van slagen heeft, en wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. Het griffierecht wordt terugbetaald aan verzoeker.