ECLI:NL:RBDHA:2024:9651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 3177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met ontslag wegens wangedrag van een militair na gebruik van harddrugs

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een korporaal bij de Koninklijke Landmacht, was voorgedragen voor ontslag wegens wangedrag, specifiek het gebruik van harddrugs. De bataljonscommandant had verzoeker op 15 maart 2024 geschorst en op 18 april 2024 ontslag verleend, wat verzoeker aanvecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor zowel de schorsing als het ontslag, en dat de gedragingen van verzoeker, die hij erkende, kwalificeerbaar zijn als wangedrag. De rechtbank wijst op het zero-tolerance beleid van Defensie ten aanzien van drugsgebruik, dat strikte toepassing vereist. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van Defensie zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, die zijn ontslag als onevenredig beschouwt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaar tegen de besluiten van de bataljonscommandant en de staatssecretaris van Defensie geen redelijke kans van slagen heeft, en wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. Het griffierecht wordt terugbetaald aan verzoeker.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/3177 en SGR 24/3179
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Visscher),
tegen
de commandant 12 Infanteriebataljon AASLT Regiment van Heutsz(de bataljonscommandant), verweerder (in SGR 24/3177)

de staatssecretaris van Defensie, verweerder (in SGR 24/3179)

(gemachtigde: mr.drs. M. Frishert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit tot schorsing in zijn ambt en het besluit tot het verlenen van ontslag wegens wangedrag.
1.1.
Bij besluit van 15 maart 2024 heeft de bataljonscommandant verzoeker meegedeeld
dat hij wordt voorgedragen voor ontslag wegens wangedrag. Verzoeker wordt in verband hiermee per direct geschorst, met behoud van salaris. [1]
1.2.
Bij besluit van 18 april 2024 heeft de staatssecretaris van Defensie verzoeker
ontslag verleend wegens wangedrag per 1 mei 2024. [2]
1.3.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten (de bestreden besluiten).
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 24/3177 - schorsing en SGR 24/3179 - ontslag). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om uiterlijk 30 april 2024 om 12.00 uur een ordemaatregel te treffen voorafgaand aan behandeling van de voorlopige voorziening. Dit verzoek is afgewezen.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening, dat ziet
op beide besluiten, op 16 mei 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerders.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de
rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Griffierecht
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening, gedaan in één verzoekschrift, is
gericht tegen verschillende besluiten. Er zijn twee zaken ingeschreven en verzoeker heeft voor beide zaken het griffierecht ad € 187,- betaald. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval is voldaan aan het samenhangcriterium. [3] Daarom zal éénmaal griffierecht door de griffier worden terugbetaald aan verzoeker.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet alleen terzake het ontslag een voldoende spoedeisend belang heeft, maar ook terzake de schorsing. Bij toewijzing van het verzoek terzake het ontslag, zal, zonder een toewijzing van het verzoek terzake de schorsing, tewerkstelling niet aan de orde zijn.
Waar gaat deze zaak over?
5.1.
Verzoeker, korporaal, is aangesteld bij 11 Luchtmobiele Brigade, 12 Infanteriebataljon, en werkzaam in de functie van dronespecialist. Hij is opgekomen bij Defensie in 2019 en heeft vanaf 1 januari 2024 een aanstelling in FPS fase 2.
5.2.
Op 27 december 2023 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) de bataljonscommandant met een informatieverstrekkingsrapport geïnformeerd dat verzoeker op 25 december 2023 is aangehouden in verband met het bezit van harddrugs in het uitgaansgebied van Amersfoort. Een medewerker van een café heeft gezien dat verzoeker aan het snuiven was op het toilet, waarna die medewerker hem heeft gefouilleerd. Daarbij is een envelop aangetroffen met wit poeder. Verzoeker is overgedragen aan de KMar. Bij de KMar heeft verzoeker het voorgaande erkend.
Verzoeker heeft daarover op 15 januari 2024 [4] verklaard dat het voorval plaatsvond op kerstavond in privétijd. Hij was met een vrienden in een café en voelde zich na een aantal drankjes enigszins dronken. Toen hij even naar het toilet ging, heeft een vriend hem een pakje met wit poeder (cocaïne) in zijn hand gedrukt en gezegd “Neem dit even, dan ben je daarna weer fit”. Hij heeft de cocaïne tot zich genomen en bij het fouilleren is bij hem cocaïne aangetroffen. Hij stelt dat sprake was van een opwelling, hij had het nog nooit gedaan. Hij heeft direct zijn meerderen in kennis gesteld van het voorval.
5.3.
Verzoeker heeft in de periode van 15 januari 2024 tot en met 14 maart 2024 zijn werkzaamheden verricht. Op 14 maart 2024 heeft verzoeker een gesprek gehad met de (nieuwe) bataljonscommandant. Daarna is het schorsingsbesluit gevolgd, waaraan ten grondslag ligt dat verzoeker is meegedeeld dat hij in aanmerking zal worden gebracht voor ontslag wegens wangedrag.
De commissie van onderzoek en advies (COA, hierna: de commissie) heeft op 15 april 2024 een advies uitgebracht inzake de voordracht tot ontslag. Daarna is het ontslagbesluit gevolgd, waaraan ten grondslag ligt dat verzoeker harddrugs (cocaïne) voorhanden had en heeft gebruikt.
Mogelijk samenhangend strafrechtelijk onderzoek
6. In het verslag van het horen op 15 januari 2024 heeft de bataljonscommandant benoemd dat er een strafzaak aanhangig zou zijn. Verzoeker heeft op 4 april 2024 bij zijn mondelinge zienswijze tegen het voornemen tot ontslag meegedeeld dat hij niet weet of vervolging zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter overweegt dat vooralsnog niet duidelijk is of vervolging achterwege blijft.
6.1.
In artikel 7 van de Wet ambtenaren defensie (Wad, oude citeertitel: Militaire ambtenarenwet 1931) is onder meer bepaald dat, indien tijdens de behandeling van een beroep blijkt dat een samenhangend strafrechtelijk onderzoek of een tuchtproces aanhangig is, de behandeling tot na afloop van dat onderzoek of dat tuchtproces wordt geschorst.
Hoewel artikel 7 van de Wad niet ziet op de procedure van een voorlopige voorziening, brengt het voorgaande wel met zich dat de voorzieningenrechter zich terzake de vraag of verzoeker zich (in strafrechtelijke zin) schuldig heeft gemaakt aan het bezit en gebruik van harddrugs, zeer terughoudend dient op te stellen. [5]
Ontslag wegens wangedrag
7. Aan een militair kan ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Volgens vaste rechtspraak [6] gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze rechtspraak is ook van toepassing op wangedrag.
Defensie voert een zero-tolerance beleid met betrekking tot (hard)drugs. Dat zeer stringente beleid is neergelegd in de Aanwijzing A/925 van 28 maart 2007, waarmee het beleid zoals eerder verwoord in de brief van de staatssecretaris van 16 april 1997 is neergelegd om harmonisering van de uitvoeringspraktijk ten goede te komen. In dat beleid staat dat het gebruik of aanwezig hebben van drugs, om welke reden dan ook, door militairen niet wordt getolereerd. Als hoofdregel geldt dan ook dat de militair die zich op enigerlei wijze inlaat met harddrugs, voor ontslag wordt voorgedragen.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat verzoeker zich op enigerlei wijze heeft ingelaten met harddrugs. Verzoeker heeft de gedragingen erkend. Verweerder heeft de gedragingen mogen kwalificeren als wangedrag en dit toerekenbaar mogen achten. Niet in geschil is dat verzoeker bekend is met het beleid. Gelet op zijn beleid heeft verweerder zich bevoegd mogen achten om verzoeker ontslag te verlenen wegens wangedrag.
8. Verzoeker meent dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 april 2024 [7] ook in zijn geval tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening moet leiden.
De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak geoordeeld dat in die kwestie verweerder zijn beleid niet zonder meer heeft kunnen toepassen. Het beleid zoals door verweerder consistent en onvoorwaardelijk wordt nageleefd, bestaat al geruime tijd en is tussentijds niet aan enige aanpassing onderworpen. Enerzijds houdt verweerder stringent vast aan het beleid, met als gevolg dat jaarlijks 30 tot 50 militairen worden ontslagen, maar anderzijds lijkt hij op de achtergrond de deur voorzichtig open te zetten voor een minder radicaal beleid.
Gelet op de omstandigheden van die betrokkene leek verweerder informeel zich wat soepeler op te stellen tegenover het rigide beleidsuitgangspunt.
Dit alles wierp dan ook de vraag op in hoeverre er nog sprake is van bestendig en doeltreffend beleid uit 1997 in een samenleving waarin uit analyses van het rioolwater van vele steden uit 2023 blijkt dat gebruik door personen van onder meer cocaïne toeneemt, ondanks alle daartegen gerichte maatregelen. In de doelstelling van het beleid kan worden gelezen dat (hard)drugs binnen Defensie niet worden getolereerd omdat “een direct en onvoorwaardelijk inzetbare krijgsmacht noodzaakt tot een scherp drugsbeleid, gelet op de negatieve effecten die drugs hebben op de inzetbaarheid. Ook vanuit een oogpunt van veiligheid van het personeel is het volstrekt ontoelaatbaar dat militairen drugs gebruiken, mede gelet op de lange tijd dat de werkzame stoffen actief zijn in het lichaam. Ook het feit dat het gezamenlijk gebruiken van drugs kan leiden tot een groepsbinding die is gebaseerd op negatieve gronden is een reden om actief op te treden tegen drugs binnen de krijgsmacht. Voorts is algemeen bekend dat drugshandel verbindingen heeft met andere vormen van criminaliteit. Ten slotte wordt het aanzien van het militaire ambt ernstig geschaad wanneer militairen zich op enigerlei wijzen inlaten met drugs.”
In het geval van die betrokkene is geoordeeld dat het niet zonder meer duidelijk is geworden dat deze doelstelling met het aan hem verleende ontslag wordt behaald.
8.2.
Verweerder heeft meegedeeld dat in de zaak waarop de uitspraak van
5 april 2024 ziet inmiddels een beslissing op bezwaar is genomen en dat het ontslag wegens wangedrag is gehandhaafd.
Verweerder heeft toegelicht dat het beleid wordt geëvalueerd en waar nodig zal een voorstel worden gedaan. Dit wil niet zeggen dat dit zal leiden tot een andere benadering in het geval van harddrugs. Harddrugs kunnen alleen in het criminele circuit worden verkregen en het gebruik daarvan houdt dat in stand. De doelstelling van het beleid is breder dan het niet willen handhaven van een medewerker die drugs gebruikt of zich daarmee inlaat. Het is juist bedoeld om andere medewerkers en partners van Defensie een veilige werkomgeving te bieden. Van drugs is bekend dat deze langer in het lichaam actief blijven dan op het moment van het gebruik daarvan. Het gebruik van harddrugs in het weekend kan effect hebben op dat moment, maar een paar dagen later kan het op de werkplek een averechtse werking hebben. De aanwezigheid van residuwaarden van (hard)drugs in het lichaam brengt veiligheidsrisico’s met zich mee, omdat door militairen wordt gewerkt met wapens en andere (hoog) technische middelen. Het gaat ook om bescherming van de collega’s die er niets mee te maken hebben en die niet weten dat hun collega zich inlaat met drugs. Binnen Defensie is sprake van samenhorigheid, loyaliteit en men gaat voor elkaar door het vuur. De blijken van persoonlijke betrokkenheid en steunbetuigingen van anderen moeten in dat licht worden bezien. Daarmee worden de eigen belangen door die collega’s opzij gezet en verweerder wil ook die collega’s beschermen tegen de militair die zich inlaat met drugs. Objectief bekeken is een eenduidige toepassing van het beleid belangrijker dan de vraag of iemand goed in de groep ligt en of gedragingen vergelijkbaar zijn.
8.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met het voorgaande afdoende heeft toegelicht waarom strikte toepassing van het beleid wordt voorgestaan. Het beleid wordt weliswaar geëvalueerd, maar de uitkomst daarvan is onzeker. Toewijzing van het verzoek van verzoeker ligt daarom niet in de rede.
9. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bij de hoorzittingen uitvoerig is ingegaan op de feitelijke situatie en heeft toegelicht waarom het ontslag en de schorsing onevenredig zijn te achten. In het ontslagbesluit is de belangenafweging te beperkt weergegeven.
De voorzieningenrechter overweegt dat het ontslagbesluit mede op basis van het COA-advies is genomen. In het ontslagbesluit is wel vermeld dat verweerder zich het persoonlijk belang van verzoeker bij voortzetting van zijn dienstverband realiseert. In het COA-advies is een uitgebreide belangenafweging gemaakt en is ook het persoonlijk belang van verzoeker vermeld. Meegewogen is dat toen verzoeker zestien jaar was, zijn moeder is overleden. Daarna heeft hij een zware tijd gehad en het vooruitzicht dat hem ontslag zal worden verleend valt hem psychisch zwaar. De belangen van Defensie, zoals verwoord in het drugsbeleid, overstijgen echter het persoonlijk belang van verzoeker. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat op operationeel niveau (verregaande) inspanningen zijn verricht om hem voor Defensie te behouden, overweegt de voorzieningenrechter dat de toenmalig bataljonscommandant weliswaar op 15 januari 2024 heeft meegedeeld dat hij zijn best zou doen voor verzoeker, maar dit was uitdrukkelijk onder voorbehoud (in verband met zijn beslissingsbevoegdheid) en zonder verzoeker hoop te geven. Dit moet worden bezien in het licht van de persoonlijke betrokkenheid, zoals verweerder heeft toegelicht. Dat het ontslag onevenredig is aan het wangedrag volgt de voorzieningenrechter vooralsnog niet.
Schorsing
10. Volgens vaste rechtspraak is voor een schorsing alleen vereist dat er voldoende grond is voor het ontslagvoornemen. [8] Daarvan is in dit geval sprake, nu verzoeker de gedragingen heeft erkend. Of die grond het voorgenomen ontslag ook daadwerkelijk zou kunnen dragen, is voor het opleggen van een schorsing niet van belang. Voor zover verzoeker eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2024 ook hier van belang acht, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen.
11. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bij de hoorzittingen uitvoerig is ingegaan op de feitelijke situatie en heeft toegelicht waarom het ontslag en de schorsing onevenredig zijn te achten. In het schorsingsbesluit ontbreekt en belangenafweging.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het schorsingsbesluit weliswaar geen kenbare belangenafweging is gemaakt, maar wel is vermeld dat verzoeker op 15 januari 2024 is gehoord. Uit het verslag van die hoorzitting blijkt dat verzoeker de eerdergenoemde belangen (zie 9.) daar naar voren heeft gebracht. Verweerder kan dit in de beslissing op het bezwaar tegen het schorsingsbesluit nader motiveren. Vooralsnog kan dit niet leiden tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen beide besluiten geen redelijke kans van slagen. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 187,- in de zaak SGR 24/3179 terugbetaalt aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd
te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 35, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)
2.Artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, en artikel 41 van het AMAR, Aanwijzing A/925 van 28 maart 2007
3.Artikel 8:41, derde lid, en artikel 8:82, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2023 (ECLI:NL:HR:2023:560)
4.Verslag van horen in het kader van feitenonderzoek op 15 januari 2024
5.Uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 28 juni 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1323)
6.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:112)
8.Uitspraak van de Raad van 12 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2054)